Categorie: Vriendschap

Heb ik je ooit vriend genoemd?

Men zegt soms dat boven de wolken de lucht altijd blauw is, ook al is dat moeilijk te geloven als je nog nooit boven de wolken bent geweest.

Men beweert dat na de zweepslag van een storm de zon altijd weer tevoorschijn komt.
“Sunshine after rain’”, maar ook dat spreekwoord helpt zelden voor diegenen die de zon vermijden om al maar opnieuw alleen in de regen te blijven staan.

Als vriendschap plots verdwijnt en oplost in de leegte, verplicht het leven je om er met andere ogen naar te zien. Om te oefenen en om beter te leren kijken, om beter te leren voelen en om beter te kunnen denken, zodat je bedreven wordt om waarheden van leugens te onderscheiden

Men zegt dat alles wat gebeurt ergens goed voor is, “what doesn’t kill you makes you strong.”

Men zegt zoveel. Maar wanneer het je aan moed ontbreekt en je angst laat overwinnen, zal je nooit weten, zal je nooit voelen en zal je nooit leven. Niet durven, versplintert de illusie waardoor alles kapotgaat en alles in duizend scherven uit elkaar valt.

Had je me ooit vriend genoemd, je had hier nog kunnen zijn. Ik had er ook nog kunnen zijn.

Nieuwe sterren

Dit is een kerstkaart met veel vertraging of een nieuwjaarsbrief met iets minder.

Ten eerste, mag ik je bedanken dat je nog steeds in dit leesclubje zit en af en toe een verhaaltje meepikt. Dat is fijn. In de eerste plaats voor mezelf, om te zien dat een krom woord, een scheef gedacht of een filosofische kronkel nog steeds tot een glimlach of een frons kunnen leiden. Ik heb graag dat effect op mensen omdat ik hoop er iets mee in gang te zetten, zelfs al zijn het maar je gedachten. Ik hoop echt om je hier in 2023 ook nog tegen ’t lijf te lopen, om je gedachten op gang te brengen of om je met woorden en zinnen te inspireren. Je mag dat gerust ijdelheid of snobisme noemen, zit er niet mee, ik zeg dat daar ook tegen.

Waarschijnlijk is het ‘old school’ om een nieuwjaarsbrief te schrijven maar ik vind een persoonlijke brief nog wel iets hebben. Het kost meer moeite dan een filmpje opnemen en het heeft meer echtheid, althans dat vind ik.  Als je dat ook vindt kan je hem lezen, als je er de tijd niet wil insteken is dat ook ok. Ik heb per slot van rekening maar een paar dingen te vertellen.

Een nieuwjaarsbrief zou bij voorkeur moeten gaan over wat het afgelopen jaar allemaal gebeurd is, en dat komt nog maar eerst wil ik zeggen dat ik het allemaal nog heel graag doe. Ik schrijf dikwijls en heb daar nog veel plezier aan.  Dus ga ik het zolang blijven doen tot mijn pen leeg is, tot de wind goed zit of tot de zomer en het mooie weer samenvallen. Tot al mijn sterren juist staan. Ik kijk er naar uit.

De nieuwe sterren aan de hemel brengen me naadloos tot 2022. Ik wil daar nog even heel kort op terugblikken om het dan heel ver weg te bergen. 2022 heeft me verbaasd. Het was een jaar van afscheid nemen, van mensen, van vrienden, van droombeelden en van illusies, van het waanidee dat het leven in al zijn facetten maakbaar zou zijn, dat je het naar je hand kan zetten. Ik kwam erachter dat er nog steeds dingen kunnen gebeuren die me van mijn stuk brengen. Ik had dat niet meer verwacht. Die misplaatste overtuiging was onmiskenbaar zwaar overschat en verwaand maar evenzeer verrassend.  Gedwongen afscheid nemen, of dat net niet kunnen doen had me op dwaalsporen gezet. In praatsessies met een schitterende therapeute zocht ik in mijn verwrongen gedachten en in misvormde emoties naar een toekomstspoor. Met elke babbel, werd ik milder tegenover mezelf en rustiger tegen het leven.  Zo kwam stilaan de bakenton in zicht die mijn sloep opnieuw in de veilige thuishaven kon binnenloodsen.

In de maanden die vorderden heb ik samen met mijn therapeute tijd en moeite die nodig was, genomen om rouw, afscheid en ongemakkelijkheden van me af te gooien en plaats te laten maken voor andere dingen. Ik had veel te lang hoogmoedig van daken geroepen dat niets in het leven me nog onderuit kon halen en terwijl ik dat deed was ik langzaamaan in het drijfzand van mezelf aan ’t wegzinken.

Wat ik wil zeggen, en dat is tegelijk mijn wens voor jou.  Maak het leven niet te moeilijk. Probeer niet alles te begrijpen, voel je niet voor alles verantwoordelijk en laat de illusie los dat het leven maakbaar is.  Laat de losse rafels van een onbegrijpelijk verleden hangen of knip ze af als je daar beter van wordt, maar steek er niet al je energie in, want het brengt niet op. Wees mild tegen jezelf en kom in actie, en doe datgene wat je hart je ingeeft. Perfect hoeft het leven niet te zijn, niet slecht is soms al goed genoeg.

Met dat inzicht heb ik aan het einde van 2022 de losse rafels die nog aan mijn levenskostuum hingen losgeknipt. Ik ben er dankbaar voor en het stemt me hoopvol omdat ik voor het eerst het gevoel heb dat me dat min of meer gelukt is. Maar of dat echt het geval zal zijn?  Ik laat het je nog weten, in de nieuwjaarsbrief van 2024.

En vriend, heeft hij U ook te pakken?

De eerste woorden die jij ooit tegen mij sprak en ik herinner me ze als de dag van gisteren, “En vriend, heeft hij U ook te pakken?” Nooit tevoren had ik jou ontmoet, nooit voorheen had ik jou gesproken. Dat had ook niet gekund want de werelden waarin we leefden waren tegenpolen. Ze lagen heel ver uit elkaar en toch ook niet, omdat jij de wereld waarin ik me bevond al een hele lange tijd de rug had toegekeerd. Maar jij kende hem wel, daardoor wist jij precies hoe ik me voelde. Door alleen maar naar mij te kijken wist jij wat ik doormaakte.

“En vriend, heeft hij U ook te pakken?” Ogenschijnlijk nietszeggende woorden, voor mij echter betekenden ze alles en hebben de deur geopend naar een leven dat ik niet meer voor mogelijk achtte. Het behoeft niet meer uitleg. Alleen, door die ene juiste vraag te stellen voelde ik me begrepen. Ik stond er niet langer alleen voor. Enkel die vraag heeft me moed, hoop en kracht gegeven om dat oude leven de rug toe te keren. Hoe kan ik je daar nu ooit nog voor bedanken?

In de donkerste periode van mijn leven was jij het lichtbaken dat op het woelige water waarop ik mij bevond richting aanwees. Ik kon erop vertrouwen dat jij me zonder nog meer averij op te lopen in een veilige haven zou loodsen. Het woord geduld kreeg daarbij een andere betekenis. “Geduld, Jan… geduld. Het komt wel.” Woorden die jij me minstens vijfhonderd keer hebt toegesproken. Net zoals:

“Van het leven krijg je duizend kansen maar van den alcohol, geen enkele.”

“Ook als je er niets van begrijpt, werkt het.”

“Tees en ’t geen en heel de nannekesnest, blijf komen en je zult er komen.”

“Van mijn eerste vergadering herinner ik me maar vijf woorden: De eerste pint laten staan.”

“Potteke en den afwas niet vergeten!”

Aan de tafel zal jouw stoel voor altijd onbezet blijven. Die gedachte op zich is even onwezenlijk als ondenkbaar omdat je er echt altijd was.  Voor mij en voor zoveel andere mensen was je een rustpunt, een klankbord, een kritisch woord, een begrijpende blik, een luisterend oor, een schouder maar vooral een vriend en één die er altijd was als het echt nodig was. Als het leven lastig werd, gaf jij soms vreemde of eigenwijze inzichten om op een andere manier te kijken, om het op een andere manier te proberen. Dag per dag, want dat duurt het langste. Dat zei je ook zo dikwijls.

De uitspraken, de flauwe moppen, de wijsheden en de levenservaring, ze zijn niet verloren gegaan. Jij bleef ze tot de laatste dag herhalen, week na week en dag na dag om ze nooit meer te vergeten. Dat gaan we met jou ook niet doen.  Zelfs nu niet, nu het leven U ook definitief te pakken heeft. Op de één of andere manier zal je er altijd blijven zijn…

Vaarwel mijn beste vriend en bedankt uit het diepste van mijn hart.

Vaya con dios

Het is toch geen misdrijf als je de keuze maakt om niet meer te willen leven? Uit het leven stappen zegt niets over de persoon die jij ooit bent geweest. Het zegt niets over al de dingen die je goed of fout hebt gedaan. Zelfdoding maakt van jou geen beter of slechter mens.

Het zegt alleen iets over het feit dat je op deze plaats niet meer wil zijn. Je nam voor de meest intieme en voor de meest persoonlijke redenen de beslissing om van het leven geen deel meer te willen uitmaken, omdat het te moeilijk was, omdat het te zwaar was of omdat je geen enkele andere ontsnappingsroute meer zag. Die keuze mag niet goed- of afgekeurd worden ze kan alleen maar geaccepteerd worden.

Suïcide is geen misdaad als je de keuze maakt om niet meer te willen leven.  Je kan er niet voor gestraft worden en je hoeft er bij niemand meer verantwoording voor af te leggen. Het is geen crimineel misdrijf ook al laat je vele mensen achter met ‘levenslang’.  Geen levenslange straf maar levenslang gemis, met onbeantwoorde vragen en levenslange schuldgevoelens.  Met rauw verdriet en levenslange vertwijfeling en wanhoop, met levenslange emoties die geen plaats of troost meer kunnen vinden. Met onophoudelijke analyses en met “what if’s” die geen steekhouden maar die voor altijd zullen blijven ronddolen in de hoofden en in de harten van al diegenen die zo dicht bij je stonden maar niet meer tot jou konden doordringen.

Maar moord was het niet… het was geen misdadige actie. Je wou alleen weg. Weg uit de donkerste steeg waarin je was aanbeland en waarin voor jou geen enkel licht meer leek te schijnen. Ook al is ze keihard en is het onmogelijk te zeggen of het ooit helemaal zal lukken maar de keuze die je gemaakt hebt moeten we je gunnen, anders was je onze vriendschap niet waard geweest.

Maar zelfmoord?  Wat een afschuwelijk woord.  Het heeft de nuance van iemand die je ziel vermoordt en dat is niet het geval. Hij zal voor altijd blijven ronddolen in gedachten en in herinneringen. Dat zal nooit veranderen.

Vaya con dios maat, met de wind vanachteren. Je zal er een beter plekje vinden dan hier.

Het blijft in de familie

Vader zijn, ik wil daar niet flauw over doen, het laat me niet onberoerd. Ze zeggen wel eens: “de beste vaders herken je aan hun kinderen”.  Ik ben niet geheel zeker of die gedachte me geruststelt of ze me eerder angst inboezemt. In elk geval, het idee op zich streelt mijn ego wel met een zachte plumeau.  Misschien is die uitspraak wel het beste geschenk dat je als vader kan krijgen, ik weet het niet. Wat er ook van aan is, vaderschap, het blijft in de familie en dat is een geruststelling.

Als vader ben je, ofwel trots op de dingen die jouw spruiten realiseren alsof je er zelf aandeel in had, ofwel ontgoocheld wanneer dingen net niet lukten en je hen de ontgoocheling wou besparen.

Vaderschap maakt je betrokken vanop de eerste rij maar vader zijn verplicht je ook los te laten op momenten dat je daar niet klaar voor bent.  Een tegenstrijdigheid die soms lastig is te dragen. Ik weet daar veel over, maar wil die lastigheid besparen. Ze zullen dat ten gepaste tijden zelf wel aan den lijve ondervinden. Ik hoef hen daar nu niet mee te bezwaren. Dat pakt toch geen verf.

25 jaar geleden wist ik niet of ik voor deze levensbelangrijke verantwoordelijkheid uit het juiste hout gesneden was. Ik had geen idee of ik klaar was voor deze levenslange dwangarbeid. Vandaag durf ik nog niet zeggen dat ik het altijd met zekerheid weet. Ik rommel maar wat aan.

Vaderschap is geen schoolvak. Je krijgt daar geen diploma voor. Je hoeft er geen examen voor af te leggen. Het is niet voor punten.  De enige evaluatie die je krijgt is een glimlach, een traan, een onverwachte knuffel of een boze blik die je te beurt vallen wanneer je je vaderrol weer maar eens naar best vermogen, onzeker-verantwoordelijk of stuntelig-onhandig opneemt.

Soms gun ik me de illusie de touwtjes van het vaderschap stevig in handen te hebben. Deze gedachte is echter puur zelfoverschatting die gebaseerd is op slecht geacteerde autoriteit want mijn zonen en dochter weten me altijd wel op een schalkse manier rond hun pink te winden, zonder dat ik dat in de gaten heb. Ik laat dat graag gebeuren, want ik hoef in mijn vaderrol niks te winnen.

Zoals je kan vaststellen: vaderschap is een hondenstiel, schijnbaar onderschat in wat je er moet voor doen, ogenschijnlijk overschat in wat je ervoor terugkrijgt, tenminste als dat verwachtingen waren waarmee je aan deze levenswerkstukken begonnen bent.

Vaderschap is ook in de spiegel kijken en geconfronteerd worden hoe DNA dat aan de oorzaak ligt van persoonlijke levensblunders ongevraagd doorgegeven worden aan de next-gen. De natuur is wat dat betreft niet zelfregulerend maar onverantwoord meedogenloos.

Vaderschap blijft toch vooral als grootste supporter, vol vertrouwen toekijken hoe, met vallen en opstaan kuikens hun ei breken en hun weg proberen zoeken in de grote boze wereld vol wolfijzers en schietgeweren. Na 25 jaar ben ik daarin iets rustiger geworden, want het is fijn om te constateren dat alles altijd goed komt. Waarschijnlijk is dat het geval omdat vaderschap in de familie blijft.

En dat is weeral heel veel om op deze dag dankbaar voor te zijn.

Vuisten tot witte knuisten geklemd

Neem hem nu, een grijzig, ambtenaar-achtig figuur die eruitziet alsof alle menselijke gevoelens in hem al jaren geleden verdampt zijn tot grauwe sleur.  Of zijn vrouw, met haar vormloze gestalte, flutjeshaar en verfrommeld uiterlijk waardoor hij nauwelijks nog uitgenodigd wordt om naar haar te kijken.  Het omgekeerde gebeurt trouwens al jarenlang niet meer. Hoewel het nooit een bewuste keuze geweest is, zijn ze de interesse in elkaar al jaren kwijt.  Hun dag speelt zich grotendeels af in hun eigen kleurloze bubbel waarin ze zich terugtrekken om er hun verwrongen emoties en gedachten te cultiveren tot geriefelijk ingetogen geduvel waarmee ze elkaars leven belemmeren.

Ik zie ze wegkwijnen, zij met opgetrokken knokige knieën, terwijl ze machteloos haar vuisten tot spierwitte knuisten klemt. Hij zwijgend, gevoelloos en cynisch voor al hetgeen wat rondom hem gebeurt. Beiden eraan gewend geraakt dat ze in een dip zitten die nog een leven lang moet duren. Zonder woorden, zonder emotie of zonder grote verwijten sussen ze elkaar met de idee dat je van de vloer af niet dieper kan vallen als je al in de kelder ligt.

Wat de grijsaard uitstraalt is niet wat hij voelt. Het liefst van al zou hij haar stilletjes toefluisteren, “…zelfs met krulspelden in je flutjeshaar en met jouw kousen half afgezakt tot op je enkels en met die oude badjas rond je uitgezakte lijf, ben je nog steeds mooi om naar te kijken.” Maar hij zwijgt, uit gewoonte, uit angst voor, … hij weet niet wat.

Ook zij wil het liefst van al ontdooien maar in haar gewoontegedachten raakt ze niet verder dan een “… zelfs in het bijzijn van mijn vrienden of van jouw kinderen ben je een ramp.  Dan maak je wel venijnig lawaai en spreek je me wel tegen.  Met het overschot van de tijd loop je maar te zwijgen en rond te dolen in je eigen beknotte wereldje. Eigenlijk ben je niets minder dan een bullenbak en een tiran. Op die momenten twijfel ik zelfs of je een ziel hebt…”

Hoewel ze het heel graag willen, ontdooien ze niet… Hoe hebben ze het ooit klaargespeeld om elkaar een enkel plezier te doen? Of om elkaar graag te zien. Je kan je dat afvragen. Of hoe ze elkaar ooit het hof gemaakt hebben en hoe ze zo van elkaars leven vervreemd raakten. Misschien omdat zij op haar moeder lijkt, of hij op zijn vader? Die hadden ook niets meer om liefde mee te inspireren.

En toch denken zij ook wel eens. “Ondanks alles ben je mijn man, niettegenstaande ben je mijn vrouw.”  Mocht hij een poging doen om een beetje gewicht te verliezen, een ietsepietsje aan sport te doen en zich iets minder in zijn eigen spookwereld terug te trekken. Mocht zij proberen iets vriendelijker te zijn. Af en toe een glimlach op haar gezicht, een onhandige knuffel… misschien, dan? Zouden ze dan elkaars hart opnieuw kunnen dragen zodat het wulpse meisje terugkeert en die onhandige jongeman opnieuw verschijnt die elkaar zoveel geluk gaven wanneer ze altijd elkaars hand vasthielden?

Gelukkige koppels zien er allemaal eender uit. Ongelukkige mensen denken dat ze helemaal alleen staan. Mensen, ze zijn er in alle soorten. Sommige staan alleen maar goed met zichzelf. Andere zoeken hun heil in het geluk van anderen. Er zijn er die naar binnenkijken en er zijn er die naar buitenkijken.  Ze komen in allerlei soorten en maten. Maar zonder een beetje liefde, een ietsepietsje begrip en warmte, stellen ze niets voor. Gerald Walschap schreef het veel beter dan ik het ooit zou kunnen bedenken, “Niemand is iedereen en iedereen is niemand, de mens ge kunt daar niet aan uit, en aan een koppel al zeker niet.”

Ikzelf en mijn mensen? …  Ik weet het allemaal niet zo goed en dat ‘niet weten’ zou nog boeken kunnen vullen, maar ik ben Walschap niet.

De dag die ik het meeste vrees

Ooit komt die dag, omdat het leven ons die nu eenmaal opdringt. Een dag waarop jij jouw route zal kiezen en je eigen weg zult gaan. Ook al ligt hij nog ver voor ons, ik vrees dat ik hem nu al haat, die dag.  Wanneer die ochtend aanbreekt zal het er zeker geen zijn als een andere. Laat hem dan ook maar snel voorbijgaan. Mocht die dag zich proberen verbergen in een stralende zomerzon, zal hij toch een beetje koud aanvoelen. Je moeder zal me diep in de nacht achter zich aan naar huis moeten slepen. Ze zal me moeten ondersteunen. Ons vertrouwde huis zal donker, koud en eenzaam aanvoelen want jij zal er niet zijn.

Op die dag zal je de dingen die in mijn hart gebeuren niet opmerken want jouw ogen zullen de ganse dag stralen van blijdschap en geluk. Van mijn gezicht zal je een glimlach kunnen aflezen maar hij zal jou niet vertrouwd zijn. Ik denk dat je hem nog nooit zal gezien hebben. Hij zal lijken op een bewogen glimlach vol emoties, maar eigenlijk zal ik er gewoon een pijnlijke grimas mee proberen te verbergen.

Jouw hand vertrouwd rustend op mijn arm zal mijn stil verdriet verbergen. Mensen zullen mijn niet-gespeelde trots zien wanneer ik me door jouw vastberaden stappen naar voor laat leiden. Ik zal niet weten wat te denken of wat te zeggen. Met de romantische meditatie van een vredige kerk vol blije mensen als storend gezelschap zal ik mijn dapperste best doen om je af te geven aan de man van jouw keuze. Een man die jou van mijn naam zal beroven, om er je een andere te geven, een die ik nog niet ken.

Op die dag zal jij de leeftijd bereikt hebben dat alle deuren van je hart wagenwijd open zullen staan. Op die dag zal je ontdaan van alle ingebeelde kettingen de leeftijd bereikt hebben dat je in bloei zal staan zoals een roos in de sneeuw.  Vanaf dan zal elke ochtendzon jouw dageraad op een andere manier beschijnen.  Jouw moeder zal het vanaf dan, dag in dag uit, s’ zomers en s’ winters een heel klein beetje koud hebben. Net zoals ik.

Op die dag, die ik dus het meeste vrees, zal hij, die niets afweet van ons en niets gedaan heeft om jou al die jaren te zien groeien en rijpen, ons gemeenschappelijk verleden en ons gezamelijk geluk komen wegkapen, als dief van ons deel van het verleden en als zakkenroller van een belangrijk deel van ons bestaan. Ik kan niet anders dan hem nu al haten, deze naamloze, onbekende, gezichtsloze vreemdeling. En toch, mocht hij erin slagen om je gelukkig te maken zal ik niet langer hatelijke gedachten hebben. Neen, in mijn huis zal hij thuis mogen zijn. In jouw hand zal ik hem dan mijn schuchtere hart presenteren, goed wetende dat je van hem zal houden omdat ik zal weten dat jij dat ook zal doen, op die dag, wanneer hij ooit komt.  

Hoopvolle eindes

Onlangs zei iemand, wiens naam ik maar niet kan onthouden, me dat ik best wat vrolijker zou schrijven. Hij vroeg me vrijpostig of ik datgene wat ik net geschreven had niet beter een hoopvol einde kon geven. Hij vroeg me met licht sarcasme of er dan nooit iets in mijn leven plaatsvindt waar ik een vrolijk verhaaltje over kan schrijven.

Ik wist niet goed wat ik daarvan moest vinden, ik heb namelijk al lang geleden het besluit genomen om dat niet meer te doen. Verhalen schrijven met hoopvolle eindes. Mijn vader kon dat vroeger met meer bravoure zeggen. Met vuur in zijn stem klonk het dan, ‘Optimisten, manneke, dat zijn dat soort mensen die het slechte nieuws nog niet gehoord hebben.’

Toen ik met hem, in een ver verleden tussen pot en pint, over ernstige zaken aan de praat was geraakt en ik hem abrupt mijn gebroken hart toonde, vertelde ik hem dat ik het me niet kon voorstellen of dat ooit wel goed zou komen, met dat gebroken hart.  Ik herinner me nog dat hij antwoordde, ‘Maar zoon, dat komt echt allemaal wel goed, met tijd en boterhammekes, dat doet het altijd en als het niet goed komt dan gaat het wel over.’  Of ik me met die in honing gedrenkte woorden dan getroost gevoeld heb, of ik dan iedereen in mijn omgeving deelgenoot gemaakt heb van mijn principiële, alles opslokkende ontroostbaarheid, dat weet ik niet meer. Mij kennende, vermoed ik dat laatste, al heb ik dat gebroken hart dat in gruizelementen uit elkaar lag wel zelf moeten lijmen.

Toen ik hem op een onbewaakt moment, aan het einde van zijn leven en wanneer hij niet in zijn hersenmist verdwaald was, vroeg wanneer iets goed komt en wanneer niet, antwoordde hij me verrassend, ‘Bijna nooit jongske. Dat doet het bijna nooit.  Als ge jong zijt, dan hoopt ge dat ge het ooit zult weten als ge wat ouder zijt, maar als ge oud zijt, hoopt ge dat ge terug jong kunt zijn zodat ge het nooit geweten zou hebben.’ ‘Het komt alleen goed als ge niet te veel zoekt naar ’t geen dat niet kan gevonden worden en als ge ’t leven met een dagske-sevvens neemt. Dan komt het goed, als ge den tijd zijn werk laat doen.’

Als er een persoonlijke ramp plaatsvindt en de hemel op je hoofd is neergekomen, valt het voor dat het niet meer goed komt of toch niet meer zo goed dan het ooit geweest is.  Dan is principiële, alles opslokkende ontroostbaarheid het enige wat overblijft.  En daar heeft niemand zaken mee, daar moeten mensen met hun bemoeizieke of met hun goedbedoelde troostende fikken van afblijven. Dan moet de tijd zijn werk doen. Op die momenten kan, van te veel goede raad een blaasontsteking oplopen, echt de allerlaatste druppel zijn om een koord rond je nek te draaien en alle moed op te geven.

Maar de moed opgeven. Een mens houdt dat niet vol.

Bøker og Børst

De rusteloosheid die ik al jaren tegen mijn zin meezeul en die me alsmaar als een zwarte schaduw bleef achtervolgen heb ik op deze reis ergens onderweg achtergelaten. Het is rustgevend dat mijn kalmerende gedachten me hier niet tot belachelijke destructieve vechtpartijen kunnen dwingen waarbij in een liefdeloos en oneindig gevecht de ene vermoeiende gedachte het van de andere met de bovenhand moet halen. Het is om en bij half elf, vrijdagavond. De dag loopt op zijn einde en op geen enkel moment heb ik me vandaag door zaken van gretigheid of geestdrift gedwongen gevoeld, dat het bijna lachwekkend is om er iets over te schrijven. Lachwekkend zeg ik omdat ik geen enkel ander woord kan verzinnen dat mijn sereniteit beter kan omschrijven. Misschien ben ik zelf wel lachwekkend of belachelijk omdat ik de onuitputtelijke behoefte om uit te leggen wat er zich in mijn hoofd en hart afspeelt maar niet het zwijgen kan opleggen. Dat lukt me niet, zelfs vandaag niet nu er niets noemenswaardig gebeurd is. Hoewel, vanmorgen heb ik een plaatselijke barbier bezocht. De kapper van dienst, een Italiaans uitziende Viking heeft mijn weerspannig wordende haren in een strakke snit geknipt. Hij kamde en kneedde, millimeterde en kortwiekte haartje voor haartje om er mij minstens twee en maximum vier jaar jonger uit te laten zien. Om mijn zelfvertrouwen wat op te krikken had ik mijn vertrouwde jeans en mijn bijpassende gestreepte trui aangetrokken.

Ik geloof dat ik gerustgesteld door veilige kleren en getooid met een hip kapsel die vreemde, ongekende stad beter tot mij kon laten komen, of ik tot haar. Om er haar gezelligste plekjes in te ontdekken. Stravanger is in het hoogseizoen een drukbezochte havenstad.  Dagelijks varen dan twee tot vier cruiseschepen af en aan om er duizenden op sensatiebeluste toeristen over uit te spuwen. Het is nooit één schip. Het zijn er altijd minstens twee en nooit meer dan vier. Ik verzin het niet. Twee overjaarse hippies, een was een eeuwig studerende, schrijvende archeoloog, in het bezit van drie masters en minstens duizend getuigschriften, de andere was activist die al jaren opbokst tegen al dat ook maar ietwat naar liberalisme en kapitalisme neigt. Zij hebben me dat verteld. Zij dronken rode wijn en ik gutste de baristo-koffie, de ene na de andere binnen. De archeoloog die men ook niet van enige kruimel rechts gedachtengoed kon verdenken had een plan bedacht om de Noorse democratie te laten imploderen door vijftig komma een procent van de kiezers te overhalen om blanco te stemmen. Hij ging dat voor elkaar brengen met een sociale media bom of zo. Ik verstond zijn Noors-Engels niet altijd even goed. Ik vergeet nog te zeggen dat de bar “Bøker og Børst” heette wat zoveel betekent als “boeken en zuip”, een plekje naar mijn hart. Ik hoefde geen uitleg te verschaffen waarom ik geen wijn dronk. Mijn nieuwe Noorse vrienden hadden dat al door.

Belachelijk vrolijke dag

Het is weer een dag geweest waarop ik mijn belachelijke vrolijkheid, euforisch in woorden op facebook, of in beelden op instagram zou kunnen afreageren. Omdat ik mezelf door de jaren heen, een beetje beter heb leren kennen, weet ik dat dit een bijzonder lijp voornemen kan zijn. Ik zie van deze nutteloze tijdsverpilling dan ook net op tijd af. Ik ga me dat morgen niet beklagen, ook al flirt ik nog even met het idee om mijn niet gespeeld jolijt met een nieuwe minimalistische, Ik blij-en-jij? statusupdate in de verf te zetten, maar laat dit voornemen eveneens achterwege gezien de penibele mentale tweestrijd waarin sommigen onder jullie zich vandaag zouden kunnen bevinden. In lastige tijden is zelfgenoegzaamheid of verwaandheid de laatste ambitie waaraan ik je de toelating zou verschaffen om me daarvan te verdenken. Dat ik me met dit plotse zelfbesef jouw jaloerse ergernissen niet op de hals hoef te halen, en er bijgevolg geen wroeging kan over hebben, is een vermakelijk nevenverschijnsel dat ik er met plezier bijneem. Indien morgen zou blijken dat facebook-minnend Vlaanderen dit niet-gepost bericht massaal met likes, hartjes en smileys heeft onthaald, ik zou er zomaar mijn verloren gewaande vertrouwen in de mensheid, mee kunnen herwinnen. Met alle andere voorgaande statusupdates mag je me wel van voorbedachtheid verdenken, zeker wanneer ik me met schamteloze zelfpromotie interessant of onalledaags probeer voor te stellen, althans interessanter of onalledaagser dan ik in werkelijkheid ben. Wat ik stuntelig probeer te zeggen, is dat het vandaag gewoon een dag geweest is, waarop ik mijn belachelijke vrolijkheid, euforischer zou kunnen voorstellen dan dat hij geweest is. Misschien net daarom dat ik er geen facebookstatus aan gewijd heb of er een instagrambeeld aan verspild heb. Het zou de fijne herinnering eraan, zo maar kunnen vertroebelen omdat ik er veel te weinig likes en hartjes op krijg, althans veel te weinig dan waarop ik gehoopt had. Geloof me dus gewoon maar op mijn woord wanneer ik je zeg dat vandaag een belachelijk vrolijke dag was.

Steriel

Wanneer we elkaar dan toevallig eens tegen het lijf lopen of wanneer agenda’s nog eens met elkaar matchen en het eindelijk lukt om nog eens lang koffies te zuipen en sigaretten te paffen, begroet ik je altijd met een kus en een stevige omhelzing. Tijdens die fysieke begroeting trek ik je dan altijd stevig tegen mijn gillet. Dan ruik ik je unisex-parfum en voel ik hoe je in je vel zit. Als het niet goed met je gaat, druk jij je zo hard tegen mijn grote knuffelberenlijf en verberg jij je helemaal in die grote armen van mij, en ga je daar op zoek naar een beetje intieme geborgenheid of troost. Als het wel goed met je gaat verdraag je die omhelzing niet. Dan duw je me speels en plagerig weg en zeg je, blijf eens met je poten van mijn lijf, je bent mijn lief niet, je hebt je kans gehad.’ Al hoort die kus er altijd bij, maakt niet uit of je goed of je slecht in je vel zit…

TNu ik je als bij toeval tegen het lijf loop, draag ik een mondmasker om jou niet te besmetten en om niet door jou besmet te raken. Hoewel jij niet met zekerheid kan weten of jezelf ziek bent of dat ik dat ben, draag jij ook een mondmasker met exact dezelfde intentie. Ik besmet jou niet en jij besmet mij niet. Deze niet-afgesproken wederzijdse concensus om elkaar te ondergaan achter textiel dat alles filtert, maakt ons helemaal steriel. Jouw unisex-geurtje ontbreekt en ik kan niet voelen hoe jij in je vel zit. Ik ruik alleen maar mijn eigen stinkende koffieadem en voel alleen de warmte van mijn eigen gezicht. Hoewel ik breed glimlach zie jij dat niet. Dat jouw mond droef staat, valt me ook niet op omdat hij veilig en steriel verborgen blijft achter dat lichtblauwe wegwerpmondmasker. Praten doe ik van nature al stil dus als ik je nu wat toefluister vanachter mijn mombakkes hoor jij dat nauwelijks. Omdat jij slecht hoort of omdat ik weet dat ik te stil spreek, roep ik nu zo luid waardoor het lijkt dat ik gevoelloos tegen je sta te blaffen, zoals een hond naar zijn baas. Jou ogen alleen kunnen niet verraden of je het eens bent met mijn geblaf of dat je liever zou willen terugblaffen. Verscholen achter maskers, met anderhalve meter tussen ons zijn we schimmen geworden van wat we normaal van elkaar zijn. Maar om corona te onderdrukken zijn we wel veilg en steriel gebleven zoals deze toevallige ontmoeting en dit vluchtig gesprek dat ook was.

Rolmodel

Vandaag is het Vaderdag en pa ik denk aan jou. Je hebt al even het tijdelijke voor het eeuwige geruild daarom loop je hier nu niet meer rond, niet dat je dat op het einde van je dagen nog veel deed. Sinds je weg bent, denk ik bijna dagelijks aan jou. Soms droom ik zelfs van jou. Daarin vertel je me dan wat ik moet doen en dat vind ik een beetje vreemd omdat ik me niet kan herinneren dat je dat ooit deed toen je hier nog was. Van jou kreeg ik namelijk niet al te veel levensinstructies, wellicht omdat je van mening was dat ongevraagd advies er niets toe deed omdat ik dat doorgaans toch aan mijn laars lapte. Ik vermoed dat je altijd wel geweten hebt dat ik op de een of andere manier toch wel in jouw voetsporen zou terechtkomen, vaders weten zulke dingen.  Ze zegt me het nooit maar ik vermoed dat mijn vrouw me daarom in haar leven heeft toegelaten, omdat ik een goed vadervoorbeeld kreeg, één die in staat was in vertrouwen los te laten. Toen jij mijn leeftijd had keek ik nochtans niet zo op naar jou. Dan had ik het niet door omdat ik net zoals de meeste andere jongeren van mijn leeftijd druk bezig was met andere dingen. De aandacht van het  andere geslacht eiste mij toen volledig op en met de overschot van de tijd deed ik er alles aan om me los te weken van jou ouderlijk toezicht maar vooral ook van die van ons ma. Ik denk dat ik toen al hard probeerde een beetje de man te worden die jij al lang was, maar dat had ik toen ook niet door. Dat werd me pas duidelijk vanaf het moment dat ik zelf baby’s in mijn armen hield waardoor de overmoedige macho die uitgezet was om de wereld te veroveren plots besefte dat de wereld al in zijn armen sliep.

Vandaag is het Vaderdag en ik denk aan jou maar dan anders omdat ik nu zelf drie kinderen heb. Mijn boodschap aan hen is eenvoudig en ze is een beetje dezelfde als die jij wellicht ook had. Vandaag is het Vaderdag en je hoeft me niets te geven omdat ik het beste cadeau die een man in zijn leven kan krijgen al kreeg. Vaderschap, en ik denk dat ik die dankbare genen ook wel van jou gekregen heb.

Pimpelmees van de foor.

Hoewel ik haar blik wou vermijden, ontmoetten onze ogen elkaar halverwege het gejoel, ergens tussen het schietkraam en de autoscooter, al heette die attractie in die tijd gewoon nog de botsauto’s. Zij keek snel verlegen weg en ik deed hetzelfde. Indien ik haar was blijven aankijken zou het me zeker zijn opgevallen dat ze lichtjes bloosde en dat ze met de tong voorzichtig haar bovenlip beroerde maar ik was nog veel te groen achter de oren om dat op te merken, dus keek ik ook snel achteloos weg, naar de prijzen die één kapotgeschoten pijpje in het schietkraam zouden kunnen opleveren. Zij kon onmogelijk weten dat ik heel veel moeite had gedaan om haar preutse oogopslag te vangen want telkens ze mij in de gaten kreeg, keek ze schaapachtig weg. Ik zal ook wel gebloosd hebben en mijn ogen zullen wel geblonken hebben maar dat was haar ook niet opgevallen. Mocht ik haar nu tegen het lijf lopen, ik zou haar garderobe goedkoop en een beetje vulgair vinden, maar toen gaven de zwarte plak-netkousen die ze onder haar grijze plooirokje droeg met daarboven een rode wollen jas met veel te brede schoudervulling haar iets mysterieus en onbereikbaar. Voor mij was ze de diva van de foor.

‘For your eyes only’, Sheena Easton zong door luidsprekers in woorden die ik maar half verstond omdat de BBC alleen aan de kust in het zenderpakket zat en we thuis dus alleen maar keken naar Nederlands gesproken uitzendingen van BRT één, BRT twee en Holland één. Ik had vijftig frank, drie jetons voor de botsauto’s en twee kaartjes voor de rups in mijn broekzak. Die zouden die bewuste namiddag nog goed besteed worden op het dorpsplein van Muizen waar de kermiskaravaan voor het lange weekend was neergestreken.

In zaal Rerum Novarum vond op dat moment naar jaarlijkse gewoonte tijdens de grote kermis ook de vogelshow plaats. Een paar lokale duivenmelkers toonden hun prijsduiven en een handvol parkietenkwekers en kanarieliefhebbers gaven met evenveel lawaai als de vogels die ze tentoonstelden commentaar op hun favoriete gepluimde vrienden. Toevallig of niet maar zij paradeerde daar ook. Ze laveerde er tussen kooien en keven die overvol zaten met kippen en hanen en tussen volières waar exotische paradijsvogels en Chinese nachtegalen in rondfladderden. ‘Wist je dat de pimpelmees de trouwste zangvogel is en dat de rest van de mannetjesvogels al vreemd gaat vanaf het ogenblik dat de eieren gelegd zijn’, vroeg ik haar stompzinnig omdat ik geen andere veilige openingszin kon verzinnen. Toen ik haar met die wetenschap overviel zal ik zeker zo rood zijn aangelopen als de pioenen die bij mijn grootmoeder een paar straten verder in de voortuin bloeiden. ‘En wat voor vogel zijt gij dan wel? Een pimpelmees, een straatmus of een papegaai want ge kwettert wel nogal.’ Haar brutale antwoord stond me wel aan want ik antwoordde met heel slecht geacteerd zelfvertrouwen, dat ik haar dat wel in haar oor zou fluisteren in de rups. ‘Binnen vijf jaar dan toch’, bitste ze terug,  ‘wanneer ge uit uw korte broek gegroeid zijt’, en er verscheen een soort van glimlach op haar veel te rood gestifte lippen zodat het een grijns leek. Na twee zinnen stond ze al voor op punten en dat was slecht nieuws voor mijn gespeelde zelfverzekerdheid maar ik liet me er net als de vogels niet door uit mijn kot lokken. ‘Ziet ge die eend daar in die keef?’ en ik wees naar een mannetjeseend met een groene kop die wat verderop in een rieten mand nerveus rond trappelde. ‘Die is er veel slechter aan toe dan wij want als die gaat, waggelt zijn gat zo hard dat het lijkt alsof hij de ganse dag heeft paardgereden. Nu ziet ge dat niet maar als die stapt krijgt die zij poten niet meer toe.’ Ze probeerde ongeïnteresseerd haar ogen te rollen maar omdat zij een veel slechtere actrice was dan ik proestte ze het na twee seconden toch uit. ‘Gij zijt een grappig baazeke met uw korte broek en uwe grote mond, van waar zijt ge want ik heb u hier nog niet gezien?’ ‘Van over de stationsberg, van aan den overkant van de Steenweg. Zeg, zijt gij die vogels ook niet een beetje moe? Gaat ge met mij niet mee in de rups, ik heb al kaartjes.’ ‘Ja, om mij proberen binnen te doen zeker? Vergeet het maar, daarvoor is uw broek nog veel te kort. Betaal mij liever ne gesponnen suiker, als ge centen hebt tenminste, daarbij ge hebt me nog niet eens gezegd of ge nu een pimpelmees zijt of niet.’

Door die twee gesponnen suikers en die twee appels op een stokje was mijn kermisbudget een uur later al met een vijfde gesloken. Ik zat precies met een dure vogel op mijn dak bedacht ik en ik moest met mijn resterende veertig frank en met mijn drie jetons nog twee dagen toekomen. ‘Moogt gij karekollen?’ vroeg ik haar goed wetende dat haast geen enkel meisje van vijftien karrekollen lust. ‘Beikes!’, was dan ook zoals te verwachten haar antwoord omdat meiskes van standing in die tijd nog niet ‘ieuw’ zeiden. ‘Dat ga ik nooit van mijn leven eten, dat zijn precies dikke snottebellen uit de zee’, zei ze met een gezicht alsof ze die ooit al eens gegeten had. ‘Ik denk ook niet dat gij dat durft’, zei ik heel zelfzeker omdat ik wist dat ik met dat doordacht manoevre een lijn uit smeet ik waarmee ik in het Vrijbroekpark al dikkere karpers had bovengehaald. ‘Wat krijg ik als… , en ik zeg wel als ik dat toch doe?’ En ze liet die als klinken alsof de beloning er niet mee toe deed maar wel alsof ze tegenover een brutale snaak in korte broek geen gezichtsverlies wou leiden. ‘Ge moet met mij niet durven of doen spelen als ge dat niet wilt he, ik zou het niet op mijn geweten willen hebben dat ge straks ziek wordt …’ Ik kreeg de kans niet om mijn zin met ‘..in de rups’ af te maken want ze onderbrak me met een vastberadenheid alsof ik al haar dapperheid en pit met mijn opmerking in vraag had gesteld.  ‘Peisde echt dat ik dat niet durf, zeg het maar he, wat krijg ik of durft gij niet meer misschien?’ Ik toonde haar mijn jetons van de botsauto’s en de kaartjes voor de rups en zei, ‘als ge dat wilt kan ik u vandaag vrijhouden, ge moogt overal mee in waar ik in ga en ik wil er zelfs nog een kaartje van het spookhuis bijdoen, maar dan moet ge wel op die slakken bijten en ze niet zo maar doorslikken.’ De karrekollen kraakten tussen haar kiezen zoals zand dat doet wanneer je slecht gewassen mosselen proeft. Door het speels geplaag was de romantische spanning de hele middag naar een climax opgevoerd dus wisten we geen van beiden wie de weddenschap nu gewonnen had en wie ze verloren had.

Toen in de krakende houten rups, tijdens het vierde rondje dat achterwaarts gereden werd de groene kap dicht viel en ze in mijn oor fluisterde dat ze hoopte dat ik een pimpelmees was, had ik nog veertien frank en vijfentwintig centiemen.

Betoverende onwetendheid.

Ze gaf me indruk alsof ze recht uit het canvas van een bekende schilder was gestapt. Hoewel de parel en de blauwe haarband ontbraken, had ze net zoals Vermeer minutieus lijntjes getrokken en esthetisch verantwoorde kleurtjes aangebracht, om dingen te accentueren of om er andere mee te verdoezelen. Ik vermoedde dat laatste omdat een donkere wal niet helemaal was weg gecamoufleerd zodat een fijn lichtblauw adertje mijn visuele aandacht kreeg. We hadden nog geen enkel woord met elkaar gewisseld en de zwijgende stilte was een handigheid omdat we zo wat tijd kregen om te wennen aan elkaars gemoedstoestand. Dat was nodig omdat die tegenstrijdig leken.

Het laatste kwartier pas had ik het een beetje rustig gemaakt en had ik wat plaats gemaakt in mijn hoofd zodat ik beter kon luisteren naar wat ze me te vertellen had. Zorgeloos leek ze deze keer niet, integendeel ze zag er aangedaan uit en getekend door gebeurtenissen, door dingen die niet hadden plaats gevonden of door kwesties die net wel hadden moeten gebeuren. Ze bestelde rode wijn maar niet alvorens te vragen of me dat niet stoorde. Dat deed het niet al vond ik het wel fijn dat ze zelfs nu nog aandacht had voor mijn gevoeligheden. Toen ze met haar verhaal begon, keek ze vaak weg alsof ze achtervolgd werd of alsof ze op een denkbeeldig iemand aan het wachten was. Praten was lastig omdat ze zich schaamde voor het leven dat haar nog maar eens verrast had met een vies cadeau dat verpakt was in een mooi papiertje. Ze ging ronduit door over al die dingen die haar de laatste maanden waren overkomen, waarmee ze geworsteld had en die haar uiteindelijk helemaal uit balans hadden gebracht, over zaken waar psychiater Dirk De Wachter voor waarschuwt wanneer hij er de gelegenheid voor krijgt.

‘Door constante focus op geluk en door continu jacht te maken op geluk jaag je het weg’, zegt hij. ‘Als je als hoofddoel non-stop geluk nastreeft, begint de miserie maar pas goed.’

De woorden van De Wachter vielen me op in haar ogen en in elke lang gerekte zucht waarmee ze de zwaarte van de dingen probeerde weg te blazen.

‘En jij, ben jij gelukkig?’, prevelde ze. ‘Gelukkig ik? Geen idee’, antwoordde ik ontwijkend. ‘Misschien betekent gelukkig zijn gewoonweg niet al te dikwijls ongelukkig zijn? Ik weet het niet, maar dat niet weten maakt me nieuwsgierig zodat ik me elke dag door de zoektocht naar dat mysterie mag laten betoveren.’

Ze lachte voor het eerst die namiddag.

Vlezige oorlellen en grote oren

Het was een doodgewone bruine kroeg die je vroeger in elk dorp vond. Er hing een intieme sfeer van huiselijke gezelligheid en geborgenheid die je alleen in zulke cafés aantreft. Het doorleefde karakter van dat staminee was authentiek en daarom niet na te bootsen. De verweerde spiegels en de zwart wit, vergeelde foto’s in de houten bruine omlijstingen deed vermoeden dat de krocht vroeger ook nog dienst had gedaan als coiffeurszaak.

Tegenover een groep mannen aan de toog die luidruchtig praatten, zat een ongewoon koppel. De man, hooguit een paar jaren ouder dan ikzelf, had het muffe uiterlijk van iemand die zich in een bureau van het plaatselijke postkantoor helemaal in zijn element zou voelen. De dame die in zijn gezelschap vertoefde, was fris en fruitig. Hoewel het behaaglijk, zelfs iets te warm was, stonden twee kippen met de bek door de draad naar mij te staren. Waarom de dame in kwestie, onder die witte bloes geen bh droeg en waarom me dat opviel is vreemd maar niet geheel onlogisch omdat belangrijke details mij nu eenmaal altijd onmiddellijk in het oog springen. Net zoals de subtiele tekening van jing en jang die op haar pols, in permanente inkt was gekerfd, me ook direct was opgevallen.

Hij (de man dus), had helemaal niets weg van George Clooney of van Harrison Ford en die vergelijking was een onderschatting. Zijn hoofd was veel te groot voor het kleine gezicht dat hij maar had. Het was een vreemde snijboon. Door het zware hoofd leek zijn nek te lang voor de karakterkop die hij ermee moest torsten maar het waren vooral zijn grote oorlellen die opvielen. Ze waren donzig en vlezig en er groeide dikke grijze haren op. “Eens er haar uit neus en oren groeit, is het vet van de soep”, taxeerde ik de zonderling zonder een verder aanwijsbare reden, die mijn minzaamheid zou kunnen verantwoorden. Op zijn paarse aardappelneus, die rood dooraderd was balanceerde een vierkant brilletje met beduimelde glazen. De trenchcoat die hij droeg, zat vol met vlekken en ingebrande sigarettengaten. Toch hing de jonge vrouw, van hooguit dertig vol bewondering, haast gebiologeerd aan zijn lippen, alsof hij haar de mooiste woorden toe fluisterde.

Zonder aarzelen nam ik curieus plaats naast het vreemde stel. Ik was op gehoorafstand gezeten zodat ik weldra, nieuwsgierig zou kunnen achterhalen wat de snuiter allemaal te vertellen had en vooral waarom de liefelijke verschijning al haar aandacht er aan opofferde.

Ik werd bediend met koffie. Of wat er moest voor doorgaan. De bak troost werd door een dame met witte schort helemaal naar de verdoemenis geholpen omdat het zwarte sap dat door de espressomachine aan de gemalen koffieboon ontwrongen was, aangelengd werd met veel te veel water. Water dat dan nog te heet was, waardoor de natuurlijke bitterheid van de boon helemaal verbrand werd. Mijn voorkeur gaat eerder uit naar ‘slow coffee’ die traag doorsijpelt in een filterzakje waardoor alle aroma’s en smaken zich op het juiste tempo vrijgeven zodat de bittere zuurte in alle schakeringen kan geproefd worden. Al dan niet met wat zoetigheid. De harde botertruffel met chocoladeschilfers die bij de zwarte leute bij geserveerd werd, compenseerde gelukkig wel ruimschoots de slapte van het brouwsel.

‘Hoe krijgt hij dat toch voor elkaar?’, dacht ik met ingehouden, niet-gespeelde jaloezie, absoluut niet wetend waarover hun conversatie ging of wat hun onderlinge relatie was.

Na drie te slappe koffies en drie te harde schilfertruffels, kwam ik erachter dat de man buiten een academische ‘ik begrijp het en hoe voel je je daarbij of hoe ben je daar dan mee omgegaan’, helemaal niets te vertellen had. Met zijn veel te grote oren deed hij niets meer maar ook niets minder dan alleen maar luisteren. Naar dramatische, in trieste verhalen van een jonge dame die al veel te veel had mee gemaakt voor de jaren die nog maar op haar teller stonden.

Toen ze even later de deur van de kroeg achter zich hadden dichtgetrokken en elk hun eigen weg gingen dacht ik. Het is helemaal niet door sterke verhalen te vertellen of straf uit te pakken met goed bedoeld slecht advies dat je eerlijke aandacht krijgt. Die krijg je volgens mij alleen maar door er gewoon oprecht geïnteresseerd naar te luisteren. Naar hoe ze ontstaan zijn en naar wat ze aangericht hebben.

Ik bestel nog een vierde koffie en besluit ook nog maar wat verder te zwijgen. Misschien mag ik dan straks ook luisteren naar een innemend verhaal zodat ik ook kan vragen hoe je daar dan mee bent om gegaan. Misschien koop ik ook nog wel eens een oude trenchcoat met vlekken en met ingebrande sigarettengaten. Wanneer er grijze haren uit mijn neus en oren groeien.