Categorie: Vroeger

Met familie als achtergrondmuziek

Familie, of het niet-toevallige lot van elke sterveling die de pech of het geluk kent ooit geboren te zijn, het is maar hoe je het bekijkt. Je hebt ze niet om uit te kiezen, niet de broers, niet de zussen noch de neven, achternichten, nonkels of tantes, en maar goed ook. Familie is gewoon een packagedeal, die soms alleen nog maar verbonden lijkt door een bloedband die zonder de uitwisseling van generaties lange genetica, onmogelijk aan elkaar zou te hechten zijn. Toch plakken ze op een vreemde manier toch allemaal aan je ziel.

Heb je geluk, word je gezegend met het talent van je overgrootmoeder die de gave bezat om lief te hebben, heb je pech word je ongevraagd de nieuwe eigenaar van hetzelfde kronkelende gekkenbrein van je betovergrootvader langs de andere kant van de stamboom. Elk familiedrama dat oorsprong vindt aan een of andere tak van de geslachtsboom krijg je gratis mee besteld. Je hoeft daar niets voor te doen. Het is alsof je figureert in een stomme film die achterstevoren wordt afgespeeld.  De karakteristieken van de personages zijn bekend, hun daden ook. Al hun mooie en donkere kanten zijn vertrouwd, ja zelfs het plot is voorspelbaar. Alleen de scenes die zich afspelen tussen het einde en begin durven af en toe nog te verrassen.

Familiebanden hebben één groot voordeel. Zelfs al manoeuvreer je op de achtergrond, wil je er misschien niet al te veel mee te maken hebben of wil je ze soms zelfs ontkennen, elke bloedverwant geeft toch op de een of andere onbegrijpelijke manier onbetaalbaar inzicht in alle excentriciteiten die je zelf ook bezit, zelfs al wil je die soms het liefst van al angstvallig ontvluchten.

Elke familiesaga, elke genetische bloedband en elk nieuw familiedrama doen tegelijkertijd haten en liefhebben. Ze zweven rond als achtergrondmuziek, het deuntje klinkt vertrouwd maar je kan het je maar niet herinneren waar je het voor de eerste keer gehoord hebt.

Romantische verzetsdaad

Veel moedige verzetsdaden heb ik in mijn leven niet gesteld. Meestal verkies ik het veilige pad. Aangeleerd gedrag, vermoed ik.

Gisteren parkeerde ik mijn auto net buiten de stad, in een ondergrondse VINCI-parking.  Op het eerste gezicht zou je dit bezwaarlijk een verzetsdaad noemen.  Toch nam ik dit moedige besluit omdat een parkeerplaats me voor de vierde keer ontglipte.  Telkens werd ze voor mijn neus ingenomen door één of andere onbeschofte verkeersagressor. Ik weet dat verzetsdaden zich dikwijls voltrekken tegen de agressor, behalve gisteren. In plaats van mij verbaal af te reageren op deze zich herhalende boertigheid, besloot ik mijn autootje uit protest niet in de binnenstad te parkeren. Ik verkoos een ruime ondergrondse betaalparking waarin beschaafdere verkeersregels gelden. Bekijk het maar, bende onbeschofteriken!

Toen ik me even later in de Merodestraat bevond, besefte ik maar pas dat ik het zelf allemaal moest bekijken. Ineens was ik een wandelaar geworden in de stad waar ik van hou. Een oude stad die ik hoofdzakelijk als autorijder ken en die tot voor kort zo hard door autorijders werd gedefinieerd dat zelfs het gps-netwerk er overbelast van raakt.

Eerst beschouwde ik deze verplichte wandeling als zinloze arbeid maar algauw begon ik te genieten van mijn zelf opgelegd martelaarschap. De onverwachte vertraging zorgde niet alleen voor rust, het maakte ook dat ik nieuwe dingen zag maar ook dat ik bekende dingen op een andere manier zag. Ik fantaseerde de zesendertig cafés erbij die ooit deel uitmaakten van het straatbeeld in de tijd toen de kazerne nog bemand werd door drieduizend dienstplichtigen die er in de cafés hun soldij kwamen verbrassen.

De wandeling van vierduizend negenhonderd éénentwintig stappen in een van de oudste straten van Mechelen werd een herinnering van samengeperste tijdlagen. Zo zag ik ineens cinéma Lumière, een geklasseerd gebouw dat ooit dienstgedaan had als Karmelietenklooster, meisjesschool en nadien als stadsfeestzaal. Jaren geleden was het de uitvalsbasis bij uitstek geweest voor jonge bakvissen zoals ik die er op romantische wijze invulling probeerden te geven aan hun anders zo zinloos studentenleven.  Twintig was ik, het was nog ver vóór de tijd van Google Maps en Streetview, toen ik aan de overkant van de straat, tegen de muur van het sint-janskerkhof de sterren uit de hemel kuste met een medestudentin aan wie ik mijn hart verloren was geraakt. Toen was ik welbewust naar deze plaats afgezakt. Nu was ik toevallig gepasseerd om erachter te komen dat de straat en de wandelaar buiten herinneringen niets meer met elkaar gemeen hebben.

Melancholie overvalt me. Dat overkomt me wel meer. Ik heb het altijd een beetje bizar gevonden, hoe plaatsen blijven bestaan terwijl de tijd er dwars doorheen raast. Dat ik op dit kruispunt kan staan en me kan herinneren hoe ik daar, jaren geleden iemand kuste in het holst van de nacht. De gebeurtenis is helemaal verdwenen terwijl het een betoverende gedachte is te denken dat die romantische avond helemaal met die plek verweven is geraakt. Dat is natuurlijk niet zo. De muur van het sint-janskerkhof heeft er niets mee te maken, die is wat hij is: gewoon een muur. De herinnering, is enkel voorbehouden aan de muur, aan mezelf, en aan diegene met wie ik de sterren deelde.

Het leven heeft soms een rare manier om gebeurtenissen met elkaar te rijmen.

Als deze quote niet de juiste manier is om het leven samen te vatten, is deze romantische verzetsdaad in een oude stad misschien wel de drijfveer om auto’s er voorgoed uit te verbannen.

Een koe die saffraan eet.

Wanneer ik nadenk over persoonlijke triomf en over de totale nutteloosheid ervan, moet ik teruggaan naar de tijd – het moet ergens halverwege de jaren negentig geweest zijn – dat ik nog handbal speelde en ik dacht dat succes, winst en aanzien het allerbelangrijkste in het leven was. We trainden dikwijls, speelden vaak wedstrijden, die we soms wonnen en soms verloren, dat gaat nu eenmaal zo in de sport. Soms haalden we met onze prestatie een enkele keer sportweekend, maar alleen wanneer er tijdens dat weekend toevallig geen voetbal- of wielerwedstrijd was. Ik herinner me nog dat ik nijdig werd toen Mark Vanlombeek mijn naam als Pultjo – of iets dat daar op leek – uitsprak en ik in prime-time een tegenspeler nogal hardhandig in de tribune keilde en er een rode kaart aan overhield. Dan komt een mens eens op Tv, lappen ze je dat. Elke week opnieuw trokken we vanuit Lebbeke naar Kortrijk, naar Eupen of naar elders ten lande, om daar te proberen de held van het speelveld en van de competitie te worden. Soms lukte dat, maar vaker of meestal ook niet. Dat gaat nu eenmaal zo in de sport. Een keer werd ik geselecteerd voor de Belgische elite en mocht ik mee op interland naar Ijsland om daar de nationale kleuren te helpen verdedigen. Sportieve afgang heb ik nooit eerder zo hard ervaren als toen, in die met Vikings afgeladen volle sporttempel in Rejkjavik. Mijn brutale hoogmoed werd via alle kanten rond mijn hoofd aan diggelen gegooid. En ik, die dacht dat ik op handbalgebied wat voorstelde. Wist ik veel dat die Gunnarsons en Steffansons en alle andere -sons (elke naam in Ijsland eindigt op -son behalve als je zonder piemel geboren wordt dan eidigt hij op -dottir) die ons die avond mochten vernederen, stuk voor stuk hun centen verdienden in de Bundesliga, toendertijd de betere zoniet de beste handbalcompeitie van Europa en omliggende straten. Hoewel ik tijdens de heenreis nog dacht hoog te kunnen vliegen, ben ik sportief, nooit harder met de voeten op de grond beland dan die avond tussen de handballijnen van dat vulkanisch eiland. Om nederig te worden moest ik blijkbaar eerst de handbalvikings van Ijsland ontmoeten. Ik had het eigenlijk op voorhand moeten weten want, vele jaren tevoren was ik al een keer onzacht met een Deense Viking in aanraking gekomen, al had zij van mijn waardigheid nog iets overgelaten toen ze er met mijn hart van onder gemuisd was. Maar dat is een hele andere hystorie.

Een jaar of zestien zeventien zal ik geweest zijn toen ik dacht te weten hoe het leven in elkaar steekt. Mijn mond was toen vele malen groter dan mijn verstand, maar eigenlijk wist ik van het leven maar zoveel als een koe weet van saffraan eten, niks dus. Onze pa kon dat schoon zeggen, wanneer ik het op school weer eens veel te bont had gemaakt, dan zei hij, ‘zoon ge peinst dat ge het allemaal al weet, maar uwe grote bek begint maar daar waar uw stom verstand eindigt.’ Over mijn hart werd niet gesproken, dus begreep daar ik ook niets van, al kon ik daar niet grootmoedig over doen, want ik had al aan den lijve ondervonden dat ik dat ook heel snel kon kwijtraken, ongeacht de hoeveelheid branie dat ik uit mijn nek kletste. ‘S avonds in mijn bed, met mijn kussen als enige troostend gezelschap, mat mijn één meter drieënnegentig dan vele malen kleiner dan wanneer ik er overdag mee tussen mijn soortgenoten parradeerde die op dezelfde manier probeerden branie te schoppen en te verdoezelen dat ze eigenlijk even onzeker en sukkelachtig waren als ikzelf.

Wat ik eigenlijk wil zeggen is dat nederig en bescheiden worden noodzakelijk is om het leven een heel klein beetje te begrijpen want in de tweeënvijftig jaar die ik binnenkort op deze aardkluit loop druk te doen, heeft mij nog nooit iemand op heldere of overtuigende wijze de belangrijkheid van vluchtig succes of van overroepen machtsvertoon kunnen uitleggen. Mijn hart is al een paar keer gelijmd en ik heb nog steeds niet geleerd om kemels te vermijden. Soms probeer ik nog altijd de slimste te spelen ook al versta ik van het leven niet veel tot niks. Nu weet ik pas dat ik het leven nooit helemaal zal kunnen begrijpen, en laat dat nu hetgene zijn wat ik zeker weet. Met al de rest ben ik ook nog bezig, om het te vergeten.

Steriel

Wanneer we elkaar dan toevallig eens tegen het lijf lopen of wanneer agenda’s nog eens met elkaar matchen en het eindelijk lukt om nog eens lang koffies te zuipen en sigaretten te paffen, begroet ik je altijd met een kus en een stevige omhelzing. Tijdens die fysieke begroeting trek ik je dan altijd stevig tegen mijn gillet. Dan ruik ik je unisex-parfum en voel ik hoe je in je vel zit. Als het niet goed met je gaat, druk jij je zo hard tegen mijn grote knuffelberenlijf en verberg jij je helemaal in die grote armen van mij, en ga je daar op zoek naar een beetje intieme geborgenheid of troost. Als het wel goed met je gaat verdraag je die omhelzing niet. Dan duw je me speels en plagerig weg en zeg je, blijf eens met je poten van mijn lijf, je bent mijn lief niet, je hebt je kans gehad.’ Al hoort die kus er altijd bij, maakt niet uit of je goed of je slecht in je vel zit…

TNu ik je als bij toeval tegen het lijf loop, draag ik een mondmasker om jou niet te besmetten en om niet door jou besmet te raken. Hoewel jij niet met zekerheid kan weten of jezelf ziek bent of dat ik dat ben, draag jij ook een mondmasker met exact dezelfde intentie. Ik besmet jou niet en jij besmet mij niet. Deze niet-afgesproken wederzijdse concensus om elkaar te ondergaan achter textiel dat alles filtert, maakt ons helemaal steriel. Jouw unisex-geurtje ontbreekt en ik kan niet voelen hoe jij in je vel zit. Ik ruik alleen maar mijn eigen stinkende koffieadem en voel alleen de warmte van mijn eigen gezicht. Hoewel ik breed glimlach zie jij dat niet. Dat jouw mond droef staat, valt me ook niet op omdat hij veilig en steriel verborgen blijft achter dat lichtblauwe wegwerpmondmasker. Praten doe ik van nature al stil dus als ik je nu wat toefluister vanachter mijn mombakkes hoor jij dat nauwelijks. Omdat jij slecht hoort of omdat ik weet dat ik te stil spreek, roep ik nu zo luid waardoor het lijkt dat ik gevoelloos tegen je sta te blaffen, zoals een hond naar zijn baas. Jou ogen alleen kunnen niet verraden of je het eens bent met mijn geblaf of dat je liever zou willen terugblaffen. Verscholen achter maskers, met anderhalve meter tussen ons zijn we schimmen geworden van wat we normaal van elkaar zijn. Maar om corona te onderdrukken zijn we wel veilg en steriel gebleven zoals deze toevallige ontmoeting en dit vluchtig gesprek dat ook was.

Lijstjes en nummertjes.

Een er ietwat slobberig uitziende vrouw, ik schat haar vijfenveertig, is diep in gedachten verzonken en zit warm ingeduffeld op een bank in het park voor zich uit te staren. Ze maakt ingebeelde lijstjes over de dingen die haar bezighouden, die ze zeker nog moet doen en die ze zeker niet mag vergeten. Niet dat de nummercombinatie van haar fietsslot of de code van haar bankkaart zich op een van die lijstjes bevindt of dat erop geschreven staat dat ze de soep voor straks nog moet ontdooien, neen dat is het niet. Die cijfertjes zijn zo belangrijk dat ze die nog uit het hoofd kent en ze niet op een lijstje hoeft te schrijven. Op haar eigen manier bepaalt zij met een ingebeelde cataloog de volgorde van zaken die echt belangrijk zijn, en niet uitsluitend van belang voor vandaag of voor morgen of voor zichzelf maar ze maakt een ingebeelde opsomming van dingen die heel belangrijk zijn voor de het dorp, voor de stad, voor het land of op het minst voor de hele wereld. Ze kan daar nu tijd voor maken want ze was toch aan het dromen en de wolken beginnen al op te trekken. Lijstjes maken is heel belangrijk in de kringen waarin ze elke dag vertoeft. Niet dat de mensen waarmee ze dagelijks omringd is, zich bekommeren over lijstjes die zij schrijft want de meesten onder hen zijn te druk in de weer met hun persoonlijke lijstjes. Als bejaardenhulp in het rusthuis krijgt ze namelijk alle dagen van de week te maken met dementerende oudjes die, om niet te vergeten lijstjes maken van dingen die voor hen belangrijk zijn. Die kattenbelletjes slingeren dan her en der rond of verzamelen zich in een schoendoos op de vensterbank zodat de volgeschreven papiertjes hen er steeds aan herinneren dat ze niet vergeten wat ze die dag niet mogen vergeten. Op al de lijstjes van alle dementerende oudjes van alle kamers van het rusthuis vind je naast een vergeelde foto van hun geliefde partner, de geheime code van de bankkaart die ze al lang niet meer bezitten omdat de kinderen al die belangrijke dingen zelf op hun eigen lijstje hebben gezet.

Ik betrap me er zelf op dat ik ook lijstjes bijhoud en dat zelfs die indexen al ziekelijke vormen beginnen aan te nemen.  Zo leg ik al een tijdje lijstjes aan van dingen die ik niet mag vergeten te zeggen of van woorden die ik kan gebruiken voor mijn schrijfsels. Ik bewaar ze in een brillendoos die ik overal naartoe zeul omdat mijn leesbril daar ook in zit en ik anders de lijstjes niet kan lezen die ik erin bewaard heb. Als ik vlug ben, tel ik vijftien kleine papiertjes en als ik eerlijk ben, zijn het er twintig. Thuis bewaar ik napoleonsnoepjes, pepernoten, chocolade en koekjes, ook allemaal in hun eigen doos maar dat is iets anders en heeft dat eerder te maken met mijn compulsief-neurotisch karaktertrekje. De brillendoos, dat is wat anders, daar leef ik naarstig in en ik word er actief van of helemaal passief. Ik zal de briefjes die ik erin bewaar nooit vroegtijdig weggooien omdat ze tot me spreken en ze me toe roepen: ‘niet vergeten, niet vergeten… let op dat je het niet vergeet.’ Niet dat ik van die vergeet-mij-nietjes in paniek raak hoor want ze geven me houvast maar als ik dan toch eens begin te twijfelen keer ik terug naar mijn versterkt kasteel, naar mijn vertrouwde brillendoos.

De oudjes in het rusthuis worden net zoals mijn vader zaliger ook elke dag door lijstjes en briefjes toegeschreeuwd, en worden net op dezelfde manier elke dag toegeroepen door wegglijdende gedachten op papier.  Op die briefjes houden ze voor zichzelf bij op welke knop zij moeten drukken en op welke knop zij absoluut niet mogen drukken, door wie ze worden opgehaald en door wie ze worden vergeten, en dat ze best gaan zitten als ze moeten pissen. In de liefdesbrief die mijn vader elke dag schreef, stond telkens geschreven dat hij het haar morgen niet mocht vergeten te vragen.  Elke dag opnieuw schreef hij in hanenpoten de pincode van zijn bankkaart op een briefje dat hij in de schoendoos op de vensterbank stopte tussen minstens dertig briefjes waarop dezelfde nummertjes geschreven stonden.  Nummertjes die ooit zo veel belangrijker waren dan het grootse wereldprobleem maar die nu enkel nog maar vier nietszeggende getalletjes meer zijn.

Voornemen…

… De nacht was net zolang bloedheet geweest tot de koelte van verse regen de zwoele hitte had weggespoeld. De kerkklok van het nabijgelegen klooster had net een vijfde keer slag geslagen en dat gedempt geklingel had me bruusk uit mijn broeierige nachtmerrie bevrijd. Nog enigszins slaapdronken tuurde ik vanuit het open raam over het zwarte zadeldak dat met veertien zonnepanelen bekleed was. In de weerglans daarvan koepelde helder en weids de hemel waartegen de blauwe maan, die omgeven was met helder sterrenstof, een plaats had gezocht. De straten waren nog kletsnat en ik sperde mijn neusgaten ver open om de natte geuren van de malse regenbui op te snuiven. Aan de horizon in het Oosten werd het duister van de nacht stilaan opgeslokt door de opkomende zon en op de takken van de half-kale appelboom die onder het gewicht van tientallen halfrijpe appelen gebukt ging, speelden een paar luidruchtige kauwen of zaten zich roerloos met hun opgezette dons in de koele ochtendbries te warmen aan de eerste schuchtere zonnestralen. In het overgrote gedeelte van de slapeloze nacht had ik zolang mijn recente leven overpeinsd tot dat gepeins overging in een donkere droom waarin de gedachten even hobbelig waren als de kasseien van de oprit naar mijn ingebeeld luchtkasteel. Ze waren even koud en kil als een winterzolder met een raam op het Noorden van waar ik nu naar de uitdovende sterren tuurde en in de donkere hoeken van mijn denkwereld weefde de spin van valse vooroordelen onhoorbaar vastberaden haar web …

In de nevel van mijn droom stelde ik me de vraag hoe ik onvrede, die soms even veranderlijk kan zijn als de wolken in de lucht en die even wervelend kan zijn als een zomeronweer na een slapeloze nacht, een plaats kon geven? Het enige wat ik met mijn nachtgepieker bereikt had was dat de dreigende doemscenario’s zo fijn ontrafeld werden dat ze vanuit de hemel op mijn kop dreigden te vallen. In die nutteloze nachtelijke queeste had ik gezocht naar oorzaken van verloren idealen en verbannen doelen die ik door omstandigheden ver buiten mezelf een wachtplaats hadden gegeven. Ik stelde vast dat ik met mijn gedub geen centimeter in de richting van een minnelijke regeling was opgeschoven en ik besefte opeens dat zolang ik hoog boven de wolken, in het duister van de nacht of in het verleden en in de toekomst naar oplossingen zocht ik geen voldoening of rust zou kunnen vinden, alsof dat inzicht met die laatste regenbui door het open dakraam was binnen gesijpeld. Opeens wist ik dat zolang ik buiten mezelf bleef zoeken ik geen gepaste repliek zou kunnen vinden om mezelf in eer te herstellen.

Toen bij het krieken van de dag alle donkere gedachten waren ingeruild voor opgewekter ochtendgloren, nam ik mezelf voor om niet langer uit te reiken naar bevestiging of erkenning van anderen maar dat ik wat meer energie zou steken in het slopen van mijn eigen hindernissen die ik zelf op mijn pad had opgezet. Ik hoop nu maar dat het vannacht niet regent zodat dat voornemen ook niet wordt weggespoeld.

Traag en saai.

… Neem nu mijn ouderlijk huis, een luxueuze villa was dat niet, verre van zelfs. In de keuken kon je amper je gat keren wanneer je er met meer dan drie tegelijk in aanwezig was. ’s morgens moest ik voor alles geduldig mijn beurt afwachten. Ik moest in de rij aanschuiven, om mijn gevoeg te doen, om tanden te poetsen en ik moest wachten op koffie. Koffie die doorliep in een thermos waarvan de onderste dichting niet helemaal aansloot zodat er wat donkere smurrie uit sijpelde. Soms leek het wel dat in dat kleine kruip-in teveel mensen woonden en dat ik als jongste altijd als laatste aan de beurt kwam. Alles ging trager dan in andere huizen.

Omdat vader de bonen zelf maalde in een aftandse Moulinex koffiemolen en omdat de moor eerst moest fluiten was zelfs de koffie traag. Alles nam tijd, tijd tot het water kookte en de filter kon opgegoten worden. Elke morgen was het wachten tot die helemaal doorgelopen was en we eindelijk aan onze tas zwart geluk geraakten. Onze pa deed dat elke dag en wij waren geduldig. We mopperden niet…

Toen was traag niet saai, wist ik veel.

Nu denk ik dat langzaam betekent dat ik bedachtzaam bezig ben met de dingen die ik doe of soms helemaal niet doe zodat smaak, geur, kleur en gevoel intenser binnen komen en ik gemakkelijker kan absorberen. Het is alsof ik de koffie opnieuw traag als een baxter in een infuus zie doorsijpelen. Dan ruik ik opnieuw hoe ons keukentje van toen opnieuw vervult raakt met aroma’s van pas gemalen koffie. Als ik zo naar de dingen kijk, voel ik dat mijn traag leven niet saai is al wordt mijn zweverigheid niet altijd even hard geapprecieerd. Voor sommigen is het leven pas interessant wanneer het druk en doelbewust geleefd wordt. Mag ik mijn joker inzetten?

Misschien ben ik gewoon rebelser tegen de prestatiemaatschappij dan ik het besef. Ik ben vastbesloten om geen slaaf te worden van mijn tijd omdat dat volgens mij een onvermijdelijke bijwerking is die op de bijsluiter van het leven staat, ‘slaaf van je tijd’. Niet dat ik tegen groei, vooruitgang, efficiëntie, productiviteit of tegen wat dan ook ben hoor maar het is niet mijn levensdoel. Ik heb niet de ambitie om zo veel mogelijk werk in zo weinig mogelijk tijd te verzetten, ik heb geen zin om altijd druk bezig te zijn, ik doe het liever wat trager op mijn tempo.

Waarden, als ik die zo mag noemen zoals succes, materiële weelde, status of carrière zeggen me niets omdat ze me geen voldoening schenken. Ik zoek andere dingen. Menselijke interactie, verbinding, connectie, hechting vinden aan andere mensen en koffie zijn zaken die meer in mijn aard verankerd zitten en me meer voeldoening verschaffen dan de ratrace. Een nutteloze wedstrijd waarin ik toch als laatste eindig omdat ik koers zonder versnellingen.

Voor mezelf hoeven niet alle grenzen verlegd. Grenzeloosheid beoefenen om erachter te komen dat ik beperkt ben en om te zien dat aan elke grens nog een andere limiet zit, om die ook na te jagen omdat anderen het doen. Aaarrrrggg….

Mag het nu wat trager alstublieft? Met een slakkengang kom je ook wel aan de eindstreep hoor!

Denk je dat ik het ben?

De jonge vrouw, ik schat haar een jaar of dertig, was lelijk en spichtig, zo mager als een riet en even puistig als een afgeknotte wilgentak. Haar onverzorgde gebit stond schots en scheef en haar blik was zo hol als een vergeetput. Hoewel ze zichtbaar moeite gedaan had om er een beetje toonbaar uit te zien, was ze met die poging nauwelijks succesvol geweest.  De hoge hakken die ze onder haar gerafelde jeans droeg, maakten haar iets groter dan ze in werkelijkheid was. Toen ze me geforceerd-hartelijk toegang verschafte tot haar appartement, wipten de houten zolen van haar te iets te grote schoenen snel omhoog zodat die met een droog ritmisch geluid tegen de eeltige onderkant van haar voeten klapten. ‘Bedankt dat ge zo snel gekomen zijt, ik had eigenlijk gedacht dat ge niet zou opdagen. De meeste mensen lopen weg van mij, zelfs mijn eigen kinderen’, prevelde ze bijna onhoorbaar met doorzopen stem terwijl ze een zelf gerolde peuk opstak en haar iets inschonk dat op koffie leek. ‘Gij ziet er niet uit als een alcoholist’, zei ze met een onhandige brutaliteit zonder een antwoord te verwachten. ‘Gij ook?’ en ze wees naar een tas die al een geruime tijd geen afwaswater meer had gezien. Ik had al minstens vijf vliegen geteld die af en aan vlogen van een bord waar nog een rest pizza en wat korsten van gisteren op lagen. Voor de koffie bedankte ik maar was wel oprecht benieuwd naar haar verhaal. ‘Denk je dat ik ook een alcoholist ben?’ vroeg ze me vrank met niet gespeelde eerlijke nieuwsgierigheid. Door die astrante vraag dwaalde ik in gedachten ver af naar mijn eigen verzopen verleden en begon onophoudelijk te ratelen… over mezelf zoals ik dat altijd doe in situaties als deze.

‘Ik ben zeker dat ik doodsbang was om te erkennen dat ik een alcoholprobleem had’, begon ik. ‘Het antwoord op die vraag verschool zich voortdurend onder de oppervlakte. En soms kwam dat boven, eerst met stil gefluister, dan met duidelijke stem tot het uiteindelijk een schreeuw werd. Ik denk dat ik het allemaal veel te lang genegeerd heb alsof ik er een soort light-versie probeerde van te maken maar met die onzin waande ik me slimmer dan mijn probleem en dat was pure zelfoverschatting. Ik heb lang geprobeerd om aan mezelf en aan iedereen die toekeek te bewijzen dat ik nog een succesvol iemand kon zijn, dat ik niet echt een probleem had en wel kon stoppen wanneer ik dat wilde maar diep in mezelf wist ik dat dat een illusie was. Als ik ‘s avonds in de spiegel keek en ik zag de ellende die terugkeek, was ik zo bang omdat ik zeker wist dat ik de rest van mijn leven zou moeten blijven drinken om de dag door te komen of om de nacht te overleven. Ik had er een boeltje van gemaakt en voelde me met elke poging om te minderen dieper in de stront zakken, zoals in drijfzand, denk ik.’ ‘Hoewel ik wist dat zuipen, zoals ik het deed, ongezond was en dat ik daar op een dag steendood van zou vallen, kon ik het fysiek en mentaal niet opbrengen om het niet te doen, omdat ik er zoveel van hield. Ik was gek op de fysieke sensatie om de roes via mijn keel in mijn bloed te voelen stromen en met ware doodsverachting zag ik uit naar het mentale spektakel wanneer door diezelfde slome roes de ruwe randen van het leven geëffend werden. En dat zal wel het grootste probleem geweest zijn. Ik kon niet drinken zoals normale mensen dat doen omdat ik er niet mee kon stoppen omdat ik steeds maar op zoek ging naar iets wat niet bestaat.’

‘En om op je vraag te antwoorden, ik raakte pas min of meer opgelucht toen ik mezelf de vraag niet meer hoefde te stellen of ik een probleem had, of ik alcoholist was. Dat maakte dat ik niet meer moest gissen naar antwoorden en niet langer meer moest zoeken naar mazen om te ontsnappen aan mezelf. In plaats van mezelf op te zadelen met excuses waarom ik moest drinken, begon ik stilaan te luisteren naar een andere kleine stem, die van de wijsheid maar die zich voorlopig nog schuilhield aan de binnenkant van mezelf. Ik had mezelf lang genoeg voorwendsels gegeven om het op een zuipen te zetten. Hier, ik zal je er een paar opsommen:

Ik haat mijn werk.

Mijn financiën zijn een puinhoop.

Al mijn relaties staan in ’t rood.

Iedereen die ik ken drinkt.

Vandaag drink ik want het is mijn verjaardag.

Morgen drink ik want dan is het jouw verjaardag.

Als ik niet drink zullen ‘ze’ vragen waarom ik niet drink en ik zal ‘er’ niet bij horen.

Ik ben toch op vakantie, en ik doe toch niemand kwaad met een wijntje?

Het leven is saai.

Het leven is moeilijk.

Het leven is wreed.

Ik ben gelukkig.

Het is toch al donderdag.

De kinderen zijn druk.

Ik ben ongelukkig.

Het is weekend.

De kinderen zijn er niet.

Oma is dood.

Het is elf uur.

Ik heb toch ontbeten.

Ik heb een rotdag.

Lien is zwanger.

Ik heb geen slechte dag.

Ik heb een platte band.

Het is nog maar tien uur maar het is zondag.

Ik heb gisteren niet gedronken, zie je dat ik geen probleem heb.

Ik schaam me omdat ik me weer misdragen heb, ik kan net zo goed drinken dan vergeet ik het.

Het is genetisch bepaald want ons ma dronk ook veel.

De zon schijnt.

Ik moet een nieuwe fles kopen want aan deze ben ik al begonnen.

Het dient niet om de vloer te schuren.

Ik had een ongelukkige jeugd.

Het regent.

Ik schaam me omdat ik in mijn zatte bui weer iedereen gebeld heb.

Gisteren dronk ik maar twee glazen.

Nog eentje…

…eentje kan geen kwaad….

‘Zal ik je wat vertellen, wanneer ik terugkijk op mijn alcoholcarrière is het voor mij zo klaar als pompwater. Hoewel ik dacht dat ik zuipkampioen was, kon ik niet drinken, want ik kon nooit stoppen omdat ik alcoholist ben.’ ‘In het oog van een orkaan lijkt het windstil, maar als de wind gaat liggen, ligt alles plat. Het angstaanjagend van de zaak is dat dat de stormen elkaar sneller zullen opvolgen en dat ze erger worden dus als je jezelf herkent in een of alle excuses hoef je geen test meer afleggen of moet je mij of jezelf die vraag niet meer stellen omdat je het antwoord al kent.’ ‘Er is geen juist moment om te stoppen zoals er geen slechter moment bestaat om te beginnen maar wacht er niet mee want met elke nieuwe verzopen dag wordt het moeilijker. Je zal het harder te verduren krijgen omdat je met elk nieuw glas opnieuw een kruimel eigenwaarde doorspoelt.’ ‘Maar het goede nieuws is dat het kan, stoppen. Als ik het kon, kan jij het ook want er bestaat nog leven na de fles. Niet dat alles zonder drank perfect en gemakkelijk wordt maar alles wordt rustig op een rommelige manier.’ ‘Als je het probeert en je geeft niet op, is het zelfs gemakkelijk als je maar blijft luisteren naar die kleine stem die je elke dag iets belangrijks te vertellen heeft.’

Rolmodel

Vandaag is het Vaderdag en pa ik denk aan jou. Je hebt al even het tijdelijke voor het eeuwige geruild daarom loop je hier nu niet meer rond, niet dat je dat op het einde van je dagen nog veel deed. Sinds je weg bent, denk ik bijna dagelijks aan jou. Soms droom ik zelfs van jou. Daarin vertel je me dan wat ik moet doen en dat vind ik een beetje vreemd omdat ik me niet kan herinneren dat je dat ooit deed toen je hier nog was. Van jou kreeg ik namelijk niet al te veel levensinstructies, wellicht omdat je van mening was dat ongevraagd advies er niets toe deed omdat ik dat doorgaans toch aan mijn laars lapte. Ik vermoed dat je altijd wel geweten hebt dat ik op de een of andere manier toch wel in jouw voetsporen zou terechtkomen, vaders weten zulke dingen.  Ze zegt me het nooit maar ik vermoed dat mijn vrouw me daarom in haar leven heeft toegelaten, omdat ik een goed vadervoorbeeld kreeg, één die in staat was in vertrouwen los te laten. Toen jij mijn leeftijd had keek ik nochtans niet zo op naar jou. Dan had ik het niet door omdat ik net zoals de meeste andere jongeren van mijn leeftijd druk bezig was met andere dingen. De aandacht van het  andere geslacht eiste mij toen volledig op en met de overschot van de tijd deed ik er alles aan om me los te weken van jou ouderlijk toezicht maar vooral ook van die van ons ma. Ik denk dat ik toen al hard probeerde een beetje de man te worden die jij al lang was, maar dat had ik toen ook niet door. Dat werd me pas duidelijk vanaf het moment dat ik zelf baby’s in mijn armen hield waardoor de overmoedige macho die uitgezet was om de wereld te veroveren plots besefte dat de wereld al in zijn armen sliep.

Vandaag is het Vaderdag en ik denk aan jou maar dan anders omdat ik nu zelf drie kinderen heb. Mijn boodschap aan hen is eenvoudig en ze is een beetje dezelfde als die jij wellicht ook had. Vandaag is het Vaderdag en je hoeft me niets te geven omdat ik het beste cadeau die een man in zijn leven kan krijgen al kreeg. Vaderschap, en ik denk dat ik die dankbare genen ook wel van jou gekregen heb.

Pimpelmees van de foor.

Hoewel ik haar blik wou vermijden, ontmoetten onze ogen elkaar halverwege het gejoel, ergens tussen het schietkraam en de autoscooter, al heette die attractie in die tijd gewoon nog de botsauto’s. Zij keek snel verlegen weg en ik deed hetzelfde. Indien ik haar was blijven aankijken zou het me zeker zijn opgevallen dat ze lichtjes bloosde en dat ze met de tong voorzichtig haar bovenlip beroerde maar ik was nog veel te groen achter de oren om dat op te merken, dus keek ik ook snel achteloos weg, naar de prijzen die één kapotgeschoten pijpje in het schietkraam zouden kunnen opleveren. Zij kon onmogelijk weten dat ik heel veel moeite had gedaan om haar preutse oogopslag te vangen want telkens ze mij in de gaten kreeg, keek ze schaapachtig weg. Ik zal ook wel gebloosd hebben en mijn ogen zullen wel geblonken hebben maar dat was haar ook niet opgevallen. Mocht ik haar nu tegen het lijf lopen, ik zou haar garderobe goedkoop en een beetje vulgair vinden, maar toen gaven de zwarte plak-netkousen die ze onder haar grijze plooirokje droeg met daarboven een rode wollen jas met veel te brede schoudervulling haar iets mysterieus en onbereikbaar. Voor mij was ze de diva van de foor.

‘For your eyes only’, Sheena Easton zong door luidsprekers in woorden die ik maar half verstond omdat de BBC alleen aan de kust in het zenderpakket zat en we thuis dus alleen maar keken naar Nederlands gesproken uitzendingen van BRT één, BRT twee en Holland één. Ik had vijftig frank, drie jetons voor de botsauto’s en twee kaartjes voor de rups in mijn broekzak. Die zouden die bewuste namiddag nog goed besteed worden op het dorpsplein van Muizen waar de kermiskaravaan voor het lange weekend was neergestreken.

In zaal Rerum Novarum vond op dat moment naar jaarlijkse gewoonte tijdens de grote kermis ook de vogelshow plaats. Een paar lokale duivenmelkers toonden hun prijsduiven en een handvol parkietenkwekers en kanarieliefhebbers gaven met evenveel lawaai als de vogels die ze tentoonstelden commentaar op hun favoriete gepluimde vrienden. Toevallig of niet maar zij paradeerde daar ook. Ze laveerde er tussen kooien en keven die overvol zaten met kippen en hanen en tussen volières waar exotische paradijsvogels en Chinese nachtegalen in rondfladderden. ‘Wist je dat de pimpelmees de trouwste zangvogel is en dat de rest van de mannetjesvogels al vreemd gaat vanaf het ogenblik dat de eieren gelegd zijn’, vroeg ik haar stompzinnig omdat ik geen andere veilige openingszin kon verzinnen. Toen ik haar met die wetenschap overviel zal ik zeker zo rood zijn aangelopen als de pioenen die bij mijn grootmoeder een paar straten verder in de voortuin bloeiden. ‘En wat voor vogel zijt gij dan wel? Een pimpelmees, een straatmus of een papegaai want ge kwettert wel nogal.’ Haar brutale antwoord stond me wel aan want ik antwoordde met heel slecht geacteerd zelfvertrouwen, dat ik haar dat wel in haar oor zou fluisteren in de rups. ‘Binnen vijf jaar dan toch’, bitste ze terug,  ‘wanneer ge uit uw korte broek gegroeid zijt’, en er verscheen een soort van glimlach op haar veel te rood gestifte lippen zodat het een grijns leek. Na twee zinnen stond ze al voor op punten en dat was slecht nieuws voor mijn gespeelde zelfverzekerdheid maar ik liet me er net als de vogels niet door uit mijn kot lokken. ‘Ziet ge die eend daar in die keef?’ en ik wees naar een mannetjeseend met een groene kop die wat verderop in een rieten mand nerveus rond trappelde. ‘Die is er veel slechter aan toe dan wij want als die gaat, waggelt zijn gat zo hard dat het lijkt alsof hij de ganse dag heeft paardgereden. Nu ziet ge dat niet maar als die stapt krijgt die zij poten niet meer toe.’ Ze probeerde ongeïnteresseerd haar ogen te rollen maar omdat zij een veel slechtere actrice was dan ik proestte ze het na twee seconden toch uit. ‘Gij zijt een grappig baazeke met uw korte broek en uwe grote mond, van waar zijt ge want ik heb u hier nog niet gezien?’ ‘Van over de stationsberg, van aan den overkant van de Steenweg. Zeg, zijt gij die vogels ook niet een beetje moe? Gaat ge met mij niet mee in de rups, ik heb al kaartjes.’ ‘Ja, om mij proberen binnen te doen zeker? Vergeet het maar, daarvoor is uw broek nog veel te kort. Betaal mij liever ne gesponnen suiker, als ge centen hebt tenminste, daarbij ge hebt me nog niet eens gezegd of ge nu een pimpelmees zijt of niet.’

Door die twee gesponnen suikers en die twee appels op een stokje was mijn kermisbudget een uur later al met een vijfde gesloken. Ik zat precies met een dure vogel op mijn dak bedacht ik en ik moest met mijn resterende veertig frank en met mijn drie jetons nog twee dagen toekomen. ‘Moogt gij karekollen?’ vroeg ik haar goed wetende dat haast geen enkel meisje van vijftien karrekollen lust. ‘Beikes!’, was dan ook zoals te verwachten haar antwoord omdat meiskes van standing in die tijd nog niet ‘ieuw’ zeiden. ‘Dat ga ik nooit van mijn leven eten, dat zijn precies dikke snottebellen uit de zee’, zei ze met een gezicht alsof ze die ooit al eens gegeten had. ‘Ik denk ook niet dat gij dat durft’, zei ik heel zelfzeker omdat ik wist dat ik met dat doordacht manoevre een lijn uit smeet ik waarmee ik in het Vrijbroekpark al dikkere karpers had bovengehaald. ‘Wat krijg ik als… , en ik zeg wel als ik dat toch doe?’ En ze liet die als klinken alsof de beloning er niet mee toe deed maar wel alsof ze tegenover een brutale snaak in korte broek geen gezichtsverlies wou leiden. ‘Ge moet met mij niet durven of doen spelen als ge dat niet wilt he, ik zou het niet op mijn geweten willen hebben dat ge straks ziek wordt …’ Ik kreeg de kans niet om mijn zin met ‘..in de rups’ af te maken want ze onderbrak me met een vastberadenheid alsof ik al haar dapperheid en pit met mijn opmerking in vraag had gesteld.  ‘Peisde echt dat ik dat niet durf, zeg het maar he, wat krijg ik of durft gij niet meer misschien?’ Ik toonde haar mijn jetons van de botsauto’s en de kaartjes voor de rups en zei, ‘als ge dat wilt kan ik u vandaag vrijhouden, ge moogt overal mee in waar ik in ga en ik wil er zelfs nog een kaartje van het spookhuis bijdoen, maar dan moet ge wel op die slakken bijten en ze niet zo maar doorslikken.’ De karrekollen kraakten tussen haar kiezen zoals zand dat doet wanneer je slecht gewassen mosselen proeft. Door het speels geplaag was de romantische spanning de hele middag naar een climax opgevoerd dus wisten we geen van beiden wie de weddenschap nu gewonnen had en wie ze verloren had.

Toen in de krakende houten rups, tijdens het vierde rondje dat achterwaarts gereden werd de groene kap dicht viel en ze in mijn oor fluisterde dat ze hoopte dat ik een pimpelmees was, had ik nog veertien frank en vijfentwintig centiemen.

Oneerlijk wreed.

Ik neem er alle tijd voor alvorens ik eraan begin. Hoewel het weken, zo niet maanden zal duren voor ik ze allemaal doorworsteld zal hebben, lees ik de eerste regels bewust heel traag en geduldig. Ik wist heel goed dat hij ze had, alleen had ik er geen weet van waar hij ze precies verborgen had. Niet dat hij ze weggemoffeld had om nooit meer terug te vinden, neen want daarvoor had hij erbij leven te veel tijd en energie ingestoken om ze zomaar in de vergetelheid te laten opgaan.

Toen ik voor het eerst sinds een hele lange tijd, de oude kolenkelder betrad, en ik voorzichtig een oud wit laken wegtrok, viel een grote kartonnen doos me eerst op. Daarin waren ooit de glazen inmaakbokalen, spanijzers en verduurde rode elastieken gelegd om er het jaar nadien bonen en tomaten mee te conserveren. Ik kan me niet precies herinneren wanneer ze voor het laatst werden gebruikt maar het is in elk geval heel lang geleden. In de schemer van de muffe kelder, viel mijn blik plots op een houten wijnkistje dat mijn moeder ooit van Mercedes-Benz-Belgium, haar toenmalige werkgever, had gekregen toen ze eindelijk in brugpensioen kon gaan. Wijnflessen trof ik er niet meer aan. Die zullen bij een passende gelegenheid wel dienst gedaan hebben, maar de dagboeken van mijn vader, die hij fier zijn memoires noemde, vond ik er wel terug. Ze waren volgens jaartal in de juiste volgorde gestapeld. Geen enkel boekje was eender. Sommige hadden een kunstlederen kaft en hadden wat geld gekost, andere, die er goedkoper uitzagen, had hij als nieuwjaarsgeschenk gekregen bij zijn bank- of verzekeringskantoor.

Ik ben er heel zeker van dat hij dagelijks zijn pen ter hand genomen heeft om ons iets na te laten, waar we nu mee aan de slag kunnen, al staan de boekjes ook bol met nietszeggende fait divers.  Zo lees ik bijvoorbeeld dat het op drieëntwintig oktober 1987, 11 graden en bewolkt was, dat hij met zijn fiets naar de markt gereden was om gebakken vis te kopen en om een keukenmes te laten slijpen bij de scharenslijper die daar toen wekelijks zijn kraampje had. Wanneer echter bleek dat die ambachtelijke stiel, op die bewuste zaterdag van de wekelijkse markt verdwenen was, had hem dat mateloos geïrriteerd. ‘Een uur heb ik gezocht naar het kraam van Armand. Ik denk dat hij ermee gestopt is. Ge moet dat ook maar willen doen. Elke dag opnieuw, in weer en wind. Ik kan daar allemaal goed inkomen maar waar moet ik nu mijn botte messen laten slijpen nu die ‘scharensliep’ verdwenen is. Jonge mensen gaan dat niet meer willen doen, peins ik en zo is alweer een stuk folklore voorgoed verdwenen, maar zo is het leven zeker?’

Hoewel de feiten zich tweeëndertig jaar geleden hebben voorgedaan komen ze opnieuw tot leven uit de woorden die hij met zijn eenvoudig geschrift vereeuwigd heeft. Elke dag opnieuw en wanneer het moment hem uitkwam, nam hij plaats aan de keukentafel om daar op een halve bladzijde neer te schrijven met wat hem die dag was opgevallen, wat hem had geërgerd of waar hij op zijn manier vrolijk van geworden was. Ik lees het allemaal gulzig maar traag, met een grote glimlach.

Ik kijk naar de boekjes met levensherinneringen en ik bedenk dat het leven oneerlijk in elkaar zit. Belangrijke dingen geven hun echte waarde maar prijs wordt wanneer ze voorgoed onbereikbaar geworden zijn. Misschien is het leven op zichzelf daarom wel helemaal oneerlijk want je mag het maar één keer doen. Eigenlijk mag je alles maar één keer, voor de eerste keer doen en vooraleer je dat eindelijk kan doen moet je er eerst nog heel veel geduld voor hebben. Hoe oneerlijk wreed is dat niet?

(G)een maat voor niets.

Het is al tijdje een jaarlijks terugkerende gewoonte. In februari wordt Vlaanderen collectief drooggelegd. Dan zweren dappere Bourgondiërs hun favoriete glas en moedige bon vivants hun geliefkoosde fles voor een volledige maand af.  De aperitiefjes, de wijntjes, de bubbels en de pintjes worden dan achtentwintig dagen verbannen en vervangen door alcoholvrije alternatieven. Ik geloof oprecht dat er slechtere keuzes kunnen gemaakt worden want die ‘Westerse ramadan’ in de kortste maand van het jaar is misschien wel een uitgelezen kans om te achterhalen welke plaats alcohol in jouw persoonlijk dagelijks leven heeft ingenomen. Vereist die drooglegging moeite? Word je snel in verleiding gebracht of doet het je helemaal niets, die maand zonder en voel je helemaal geen bekoring? Ik denk echt niet dat het een slecht idee is om daar een paar weken, kurkdroog, bij stil te staan, ik raad het je zelfs aan. Hoe maak jij die maand vol? Mijd je de kroeg en de restaurants, haal je ‘het’ niet in huis en tracht je het jezelf op die manier gemakkelijk te maken of is geen enkele verleiding te groot en ga je aan die vertrouwde toog vol de confrontatie aan met spa en koffie?

Mijn rondje droogduurt al 66 maanden. Niet meer drinken is een goede gewoonte geworden die ik niet mee wil missen. Ik kwam er achter dat helemaal ‘niets’ drinken veel minder moeite kost dan het met mate te doen. Want daar was ik geen held in. Ik kwam erook achter dat ik bepaalde activiteiten of mensen enkel maar opzocht omdat er veel mocht gedronken worden en omdat me dat een gepaste dekmantel gaf om het zelfte doen. ‘Soort zoekt soort’.

Ik heb zeker nietde ambitie om op de preekstoel kruipen en van daar alcoholracisme te proclameren. De ambitie om met het vingertje omhoog gezellige wijntjes af te keuren en om het dagelijks pintje te beknorren, heb ik ook niet. Wel weet ik dat veel alcohol drinken bij velen een dagelijkse gewoonte is geworden. Dat heter elke dag bijhoort zoals vlees, groeten en patatten. Eigenlijk wil ik alleen maar getuigen dat wanneer alcohol dagelijkse norm wordt en je niet meer nadenkt bij wat je drinkt, die pint of die wijn soms, ineens opduikt met een ander gelaat. Om niet meer weg te gaan, en dan is de vertrouwde gezelligheid heel ver te zoeken.

Misschien helpt die maand nuchterheid om de volgende elf maanden bewuster met het spul om te gaan. Het is zelfs niet ondenkbaar dat je erachter komt dat er een zinvollere ontspanning bestaat dan die dagelijkse glazen snelle verdoving. Voor hetzelfde geld, echter koop je volgende week een bak duvel of een krat cava om te vieren dat je het een maand zonder hebben gekund, en dan is die maand zonder een maat voor niets geweest!

Permanent bezoek.

Somtijds heb ik zin om me helemaal van de wereld te zuipen? Kent ge dat? Ge moet niet te vals beschaamd zijn, we zijn onder ons. Tegen mij moogt ge dat vertellen.  Ik zal het wel voor mijn eigen houden. Ah, ge kent dat niet? Dat is goed voor u want dan moet ge u er ook geen zorgen over maken. Bij mij, maar ik spreek alleen maar voor mijn eigen rekening, komt het wel voor. Niet dat ik weet waardoor het precies komt, maar het komt gewoon. Dan stap ik uit mijn bed en voel ik het direct. Dit wordt een nutteloze maar een levensgevaarlijke dag. Vorige week had ik het zitten. Zaterdag, mijn agenda was vol geschreven met interessante afspraken met nog interessantere mensen maar ik voelde aan elke vezel in mijn lijf dat het niks ging worden.

‘Sta op, neem een douche, verman u en doe wat ge moet doen’, commandeerde ik mezelf.

‘Een glas witte wijn zou er wil in gaan’, zegt een andere stem.

Waarschijnlijk hebt ge dat ook niet? Dat ge op momenten het gevoel hebt dat er buiten uw vrouw en uw kinderen nog iemand bij u woont. Een rare snuiter die dan altijd het tegenovergestelde influistert van wat ge op dat moment wilt doen of moet doen. Een persoon, aan wie ge eigenlijk nog nooit formeel bent voorgesteld maar die zich steeds met uw zaak komt moeien. Soms zit hij maandenlang ongemerkt in een hoekje van mijn ziel waar hij in alle stilte boekjes leest van Hugo Claus of van Boon of zo en dan heb ik daar geen last van maar ineens op een niet te voorspellen moment, komt hij voor de pinnen. Dan wordt hij actiever en begint hij zich overal, ergerlijk mee te moeien.  Met zaken waar hij geen uitstaan mee heeft.

Met dezelfde radeloze energie van een gids die een hoop luidruchtige Japanners probeert tond te leiden in Brugge, zeg ik dan tegen mezelf, ‘Spring in uw auto en rijdt naar uw afspraak.’ Maar op een rare manier springt de andere dan achter het stuur, rijdt linksaf terwijl ik naar rechts moet.

‘Langs die kant komen we er ook wel’, zeg ik in een vruchteloze poging om de andere te provoceren.

‘Hier, kijk rechts, café Belle-vue. Daar hebben ze toch ook witte wijn of uwe favoriete rosé?’

Nog vooraleer ik ‘Rij door’, kon zeggen, was de auto al geparkeerd en stond ik op het voetpad, voor de deur van mijn favoriet cafeetje.

‘Ik ga niet binnen’, protesteerde ik maar de andere zat al aan de toog zodat ik geen andere keuze had dan mee naar binnen te gaan. Op een vervelende manierzijn we onafscheidelijk zodat we altijd tot elkaars gezelschap zullen veroordeeld blijven.

De barman, is nieuw want ik heb hem nog nooit gezien. Hij oogt wat vreemd en dromerig of verdoofd alsof hij in een vorig leven iets belangrijks vergeten is. Of misschien biedt hij ook gewoon onderdak aan iemand aan wie hij nog niet formeel werd voorgesteld en die hem influistert dat een lijntje nu ook wel vanpas zou komen.

‘Wat gaan we drinken? Rosé of Wit?’ ‘Gij gaat hier geen wijn bestellen. Ik wil koffie, gewoon koffie’, zei ik streng tegen mezelf en tegen de andere want nu toegeven is dansen met de duivel.  Koffie dus want ik kan niet dansen en waag het niet om…’

‘Wat wilt ge drinken, meneer’, vroeg de zweverige garçon geheimzinnig alsof hij instinctief aanvoelde dat er nog overleg plaatsvond over de te maken drankkeuze.

Nog voor ik, ‘koffie’ kon zeggen riep de andere ‘Rosé’. Ik werd woest. ‘Dit is geen manier van doen, ik wil geen wijn. Ik wou koffie maar gij moet weer voor uw beurt spreken. Zoals altijd.  Kunt gij niet gewoon weggaan of zo, naar ergens anders?’

‘Wijn voor twaalf uur s’ middags, uw leven is naar de klote makker’, zeg ik tegen mezelf.

‘Ge kunt nog altijd veranderen he’, zei de andere die veel te zeker van zijn zaak klonk om er nog langer weerstand tegen te bieden.

‘Wat krijgen we nu? Terug aan de wijntjes?’, vroeg een vertrouwdere stem die de Rosé voor mijn neus zette. ‘Dag Heidi, neen neen dat moet een vergissing zijn van uwe nieuwe garçon. Neem die maar terug en geef mij maar mijn vertrouwde koffie, en doe er in plaats van een koekje maar één van die pralines bij. Een van die witte, van onderaan uit de kast.’

‘Aan die chocolade kunt gij toch niet weerstaan he’, zei Heidi.

Ze moest eens weten.

Het eerste glas

Verslaafd? Daar ben je helemaal zelf de oorzaak van. Daar ben je echt altijd zelf verantwoordelijk voor. Zo denken mensen dikwijls. Zo was het ook bij mij en dan zeiden ze: ‘Drink eens iets anders.’ ‘Drink eens iets goeds maar niet zo veel’. Hoe vaak heb ik die zinnen niet gehoord? Ze galmen nog na. Wanneer ik er op terug denk hoe het ooit geweest is. ‘Moet dit nu? Kan je nu echt niet eens zonder?’ ‘Jij kent echt geen maat.’

Hoewel ik van nature heel begaan ben met mensen en ik eigenlijk altijd en voor iedereen het beste wil, kon ik nooit weerstaan. Ik kon het niet waarmaken om op dat gebied niet teleur te stellen. Telkens en opnieuw ontgoochelde ik diegenen die het dichtste bij me stonden. Niet omdat ik zwak was of omdat ik de gevolgen van mijn overdadig gezuip niet doorzag. Mijn kwelduivel was gewoonweg zoveel sterker dan ik. Op het einde had hij me helemaal in zijn greep. Ik was verslaafd en afhankelijk.

Lang dacht ik dat ik het gevecht tegen de ‘duvel’ kon winnen, dat was een grote misrekening. Als je tegenstander te sterk is, blijf je beter uit de boksring. De strijd werd maar pas een overwinning toen ik stopte met vechten, helemaal capituleerde en hulp vond tijdens de wekelijkse groepsgesprekken.

Niemand die er ooit vijf minuten bij stilstaat dat verslaafd zijn, een stoornis zou kunnen zijn. Een soort van onweerstaanbare drang die elk redelijk gedrag in de weg staat en alle ratio wegspoelt. Verslaafden worden nogal gemakkelijk als zwak aanzien of als mensen zonder karakter. Maar is dat wel zo? Zijn verslaafden armtierige sukkels zonder ruggengraat? Kiezen zij wel uit vrije wil voor het leven dat ze lei(ij)den? Persoonlijk denk ik van niet. Ik probeer het uit te leggen. Soms lukte stoppen wel. Als ik er niet aan begon of wanneer externe factoren mij er toe verplichtten. Bij een ziekte of zo of wanneer ik na lang aandringen wou bewijzen dat ik wel één nacht bob kon zijn. Om te imponeren of om aan mijn omgeving te bewijzen dat ik geen probleem had en dat ik wel kon stoppen als ik het echt wou. Zo lang ik me niet liet verleiden door het eerste glas, kwam er geen tweede, geen derde en bleef het hek op de dam. Het werd pas problematisch eens ik er aan begon en het duidelijk werd dat ik geen remmen had. Maar dat inzicht had ik niet toen ik dronk. Dat kwam pas veel later. Toen mijn emoties, gedachten en plannen niet meer bezoedeld werden door de verslavende promilles. Toen pas ben ik beginnen inzien en beginnen aanvaarden dat mijn alcoholisme niets meer was dan en ziekte die me te beurt gevallen was. Ik ben van mening dat mensen verslavingen meestal opdoen in periodes dat het niet goed gaat. Dat er iets gebeurt waardoor de slinger overslaat. Verlies, tegenslag, ziekte, trauma’s, psychisch leed, minderwaardigheidsgevoelens, een ongeval, onzekerheid, faalangst of een laag zelfbeeld of een combinatie van die dingen liggen vaak aan de oorzaak van excessief gebruik. Al kan het gewoon ook zijn dat je te lang en te intens bloot gesteld bent geweest aan alcohol. In mijn situatie was dat het geval. Alcohol was door omstandigheden te lang een onderdeel geworden van mijn dagelijks dieet. Misschien kreeg ik het al binnen met de moederborst, misschien ben ik veel te vroeg gaan drinken, het doet er niet toe. Het glas na het werk was een gewoonte geworden. Dat glas werd een fles en die fles werd een krat. Af en toe werd dagelijks. Dagelijks werd van s’ morgens tot s’ avonds. Het hek was van de dam. Ik was verslaafd en afhankelijk maar was het een bewuste keuze?

Mensen die niet weten wat het betekent om verslaafd te zijn, hoor ik vaak neerbuigend zeggen: ‘Ik heb toch ook problemen. Ik heb toch ook erge dingen meegemaakt. Ik heb het toch niet op het drinken gezet.’ Ik vertel dan soms volgende anekdote. Twee broers, samen een eeneiige tweeling, groeien op onder hetzelfde dak, krijgen dezelfde moederborst, gaan naar dezelfde school en hebben dezelfde vrienden. Ze worden groot in dezelfde omgevingsfactoren en hebben een nagenoeg een identieke genetische belasting. Toch ontwikkelt de ene rond zijn 20ste een ernstige verslaving en de andere niet. Hoe kan dat verklaard worden?

Het is volgens mij niet doorslaggevend wat je meemaakt. Het is de manier hoe je persoonlijk reageert op veranderende omstandigheden of dingen die gebeuren en die reactie is voor elk individu anders. Waarom is mijn drankgebruik uit de hand gelopen? Was het mijn temperament en mijn impulsiviteit dat me verslavingskwetsbaar maakte. Was het mijn drang naar nieuwigheid of mijn wisselend humeur en stemmingswissels dat me gevoeliger maakte? Heb ik door mijn overmatig gebruik mijn hersenactiviteit verstoord waardoor natuurlijke beloningssysteem om zeep raakte en mijn automatische remmen niet meer functioneerden. En ben ik daardoor alsmaar meer gaan drinken? Ik zoek niet meer naar antwoorden omdat ze me persoonlijk niet vooruit helpen. Ik weet wel dat ik sinds ik niet meer drink opnieuw kan nadenken terwijl ik me vroeger soms s’ avonds niet meer goed kon herinneren wat ik s’ middags gegeten had. Ik voel dat ik gevoeliger wandel door deze stage van het leven maar dat ik veel minder onderhevig ben aan oncontroleerbare emoties. Ik kan opnieuw plannen maken en sta hoopvol met beide voeten op de grond.

Verslaafd zijn is geen bewuste keuze. Het is een ziekte. Een verstoring van mijn vermogen tot zelfsturing. Tegen deze levensbedreigende ziekte is voor mij maar één remedie.  Ik moet het eerste glas laten staan.

Levensmuseum

Niemand, geen enkele van al de mensen die ik vandaag tegen het lijf botste, was jij. Gisteren niet, de dag tevoren niet, en al evenmin, al die andere dagen van het afgelopen jaar. Ik moest daar aan wennen, aan die glazige afwezigheid. Al heb ik soms heel hard gevoeld dat je er op een onbegrijpelijke manier toch was. Alsof je van dichtbij, vanuit de massa of van over een vreemde schouder mee keek. Het was precies of je me ongemerkt volgde, met die veel betekenende, tandeloze glimlach van jou. Met die goedhartige grijns die tweedracht kon ontwapenen. Op andere momenten dan weer, keek je met die bekende afkeurende frons, om me even stil te laten staan, bij wat voor nonsens ik uit mijn botten aan het slaan was.

Vroeger kon ik die dingen eerst met jou afstemmen om op die manier de grootste levensblunders te vermijden. Op die momenten werd het ene woord al wel eens luider uitgesproken dan het andere, want we konden het soms heel hard met elkaar oneens zijn. We konden elkaar dan zo uitdagen met een tegenstrijdige ziens wijze dat er ‘kattekesspel’ van kwam. Jij provoceerde mij dan of ik jou, afhankelijk van wie met zijn mening het dichtste bij de waarheid zat. Dit jaar bleef het stil. Muisstil. Het hele jaar lang.

Hoewel ik je dat eerbetoon graag gegeven had, kon ik niet voorlezen op je zwanenzang. Omdat het verdriet te groot was en omdat in een open wonde geen zout moet gestrooid worden. Ik heb het mezelf ondertussen vergeven, al blijft dat moment van zwakte soms wel knagen. Ik had op dat moment best wat meer haar om mijn tanden mogen hebben. Jij had het vast wel gekund met je stoïcijnse kalmte. Ik ben daar zeker van.

De laatste maanden was je er niet meer helemaal bij. Je dwaalde door de breedtegraden van de tijd en haalde dan al de dingen door elkaar. Je kaars is heel langzaam uitgedoofd, om zo lang mogelijk licht en warmte te geven, denk ik.

Ik had nooit kunnen vermoeden, dat nadat jij je aftocht had geblazen, er ook een stukje van mij zou doodgaan. Ik ben me daar na een jaar stilte, heel pijnlijk van bewust. Plots en zonder waarschuwing was ik mijn klankbord kwijt. Het reflectiebord dat me altijd bevestigde of me met overtuigende argumenten tot andere gedachten kon brengen en dat is een gemis waar ik moeilijk aan gewend raak.

‘Zoon, ainsi va la vie!’, zou jij nu zeker gezegd hebben. En dat op voorhand weten, voelt vertrouwd. Het brengt rust en aanvaarding want met die gedachte ben ik overtuigd en gerust dat ik heel goed weet hoe jou klok tikte en ik je helemaal door had.

Alle herinneringen zijn dicht bij mij opgeborgen in een souvenirkistje waarvan ik alleen de sleutel bezit. Het is een soort levensmuseum van grote emoties, geschilderde beelden, onuitgegeven manuscripten en gevatte uitspraken.Ze zitten allemaal achter slot en grendel bewaard. Tot ze hier mogen ontsnappen, in uitspraken die die jouwe hadden kunnen zijn. Om op die manier voor altijd verder te blijven klinken in stomme verhaaltjes die er niet toe doen.