Categorie: Filosofisch

Het stipje waar ik naar kijk

Bijna als gehypnotiseerd staar ik naar een nietig glinsterend stipje op het immens canvas. Dit stipje, op een vreemde manier zoveel groter dan het is en tegelijk zo onvoorstelbaar klein en nietig, heeft te maken met elke ziel die er ooit op heeft geleefd. Ik staar.

Elke emotie ooit gevoeld, elke droom ooit gedroomd, alles samengeperst op één lichtgevende pixel. Het is als een rondzwevend stofje dat slechts zichtbaar wordt in de lichtbundel van een cinemazaal als een film wordt geprojecteerd.

Dit stipje, mijn thuis, onze thuis, waar jij en ik vandaan komen, waarop elke mens, elke plant, elk dier en elk organisme dat ooit heeft bestaan, ooit heeft geleefd, zonder één enkele uitzondering ooit zal sterven. Ik staar.

In een flits, een bliksemschicht van gedachten duiken duizend beelden op als in een razendsnelle filmmontage. Het is als het afspelen van een vintage filmrol, waarin ouders hun kinderen omhelzen, waarin verliefde koppels elkaar kussen in een verlaten bos, waarin verheven wereldleiders onrechtmatig een troon opeisen.  Waarin wereldsterren, pop- en sportidolen hun succes vieren terwijl clochards in verlaten straten aan hun voeten liggen.

Geloof en religies, wetenschappen en ideologieën, alles passeert. Ook die onbegrijpelijke overtuigingen die fel met elkaar in conflict zijn waardoor individuen of groepen elkaar bekampen en ze zich ten opzichte van elkaar superieur wanen, met hoogmoed, ‘de waarheid’ of onoverwinnelijkheid als inzet.

Elk historisch figuur, of held of vergeten lafaard, elke heilige, slachtoffer of zondaar, elke oorlog, elk onrechtmatig veroverd gebied, alle vreugde, alle rampspoed, verdriet of schaamte, zitten bij elkaar gepakt op dat kleine puntje stof, zwevend ver op de achtergrond van een canvas.

Hoe verklaar je moordende oorlogen die wreedaardig worden uitgevochten tot eer en glorie van de ‘leiders’ die ze bevelen? Waarover gaat het? Over een fractie van een stip, een zandkorrel in een woestijn of een betwist grensgebied dat in het grotere geheel geen enkele betekenis heeft?

Te midden van deze wirwar van emoties en beelden, voel ik me een nietig figuurtje op een eindeloos groot podium, een acteur van een oud toneelstuk, verloren in de coulissen, terwijl het drama van de wereld zich voor mijn ogen ontvouwt op de uitgestrekte scène. Ik staar.

Mijn hoogmoed, aanstellerij en waan, alsof ik iemand speciaal zou zijn, alsof jij iemand speciaal zou zijn, worden helemaal opgeslokt door de omvang van het canvas en door alles wat het stipje vertegenwoordigt. Ik kom plotseling tot besef dat niets of niemand in die grote duisternis ook maar iets van betekenis voorstelt of me zal komen redden, geen buitenaards wezen, geen verheven ziel of verloren hart, geen afgoderij, geen hogere macht, niemand. Als ik wil leven, zal ik het zelf moeten doen. Het blauwe stipje is alles wat er is. Ik staar.

Het is 1994, en NASA’s ruimtesonde Voyager bevindt zich een eind van huis, zo’n 6,4 miljard kilometer om precies te zijn. Met een duizelingwekkende snelheid vliegt het richting de uitgang van ons zonnestelsel. De bestuurders van het tuig besluiten om, vanuit hun thuisbasis, de camera nog één laatste keer om te draaien, als een afscheidsgroet aan de kleine blauwe stip waarop alles wat ooit gebeurd is en ooit zal gebeuren, in al zijn grootsheid en kwetsbaarheid, samenkomt. Dat is het stipje waar ik naar staar.

Wijsheid en ervaring geruild voor liefde

Januari schemert vaag en kleurt grijs en grauw.  Gedachten dolen door doodlopende gangen van de tijd als een verdwaalde reiziger in een onherbergzame stad. Ik slenter doorheen ondergesneeuwde straten. Ze zijn allemaal doordrenkt met herinneringen. In die uithoeken van smalle steegjes liggen oude bekenden op de loer. Af en toe treden ze naar voren om hun ware gelaat te tonen, een keer als anonieme getuige van de liefde, dan weer als deelgenoot van een gemiste kans of met een gezicht van zwakte of kwetsbaarheid.

De grijze lucht weerspiegelt mijn innerlijke wereld en de melancholie die zich in mijn ziel nestelt. Januari schrijdt langzaam voort alsof ze koppig plaats weigert te maken voor een nieuwe maand. Korte dagen leggen een zacht deken over mijn gedachten en over de schaduwen van het verleden. De donkere plekken vermengen zich met stille echo’s van ongekende vooruitzichten. Dagen als deze, waarin gepieker me dwingt om niets te doen worden paradoxaal genoeg dagen waarop ik het actiefste lijk. Ik ben moe maar al mijn zintuigen staan op scherp.

Doorheen donkere stegen dwalen mijn gedachten af. Ze leiden me naar gevaarlijk ogende plaatsen. Op een muur lees ik, “Wat is liefde?”  Is het de eenzaamheid van de ene die de onzekerheid van de andere in standhoudt? Is er plaats voor verlangen, als die alleen maar kortstondig in de golven van de oceaan kan schuilen zonder er een definitieve verblijfplaats in te vinden? De liefde blijft ongrijpbaar en vluchtig als kwikzilver. Of is het toch een virus dat zich in fasen ontwikkelt om te eindigen in een ramp?

Liefde begint vaak als een angstige zoektocht naar het onvindbare, zoals zoeken naar land in de mist van de zee met een kustlijn die onzichtbaar blijft voor het blote oog. De angst om de ware liefde niet te vinden wordt een vrees dat het echte leven verbergt.

Eens de liefde heeft toegeslagen, wordt die vrees een constante dreiging. Een paniekaanval om diegene te verliezen die je gevonden hebt. Je loop het risico om een stuurloos schip te worden dat zich te midden in die oceaan bevindt met een kompas dat alle richtingen tegelijk aangeeft.

In de laatste fase van liefde, wanneer gloed en passie vervagen, of de andere verdwenen is resteert slechts leegte, met een nihilisme zo diep als een oceaan waarin zelfs een ziel kan verdwijnen. Alles-beloofde liefde is dan slechts een verzameling van mooie momenten die zich net afgespeeld hebben voor de ramp. Het schip is gezonken. Zij klampt zich vast aan een stuk drijfhout, hij zinkt naar de bodem van de oceaan.

Mijn leven, een roman geschreven in de taal van de liefde is een dik boek met pagina’s vol vreugde en plezier, verdriet, verwarring en verlies. Gemis en gemijmer zijn de pasmunt die ik betaal voor de wijsheid die ik vergaar en die zich blijft ontvouwen in de chaos van het onbekende.

Liefde kent uiteindelijk nooit een happy-ending maar het is wel het enige dat het leven zijn betekenis en glans geeft. Wijsheid door ervaring, in ruil voor liefde!

Vandaag is het blauwe maandag, de enige dag van het jaar dus waarop deprimerende gedachten als deze een vrije uitloop mogen krijgen. Gelukkig is het maar blauwe maandag!

Vlinder op een zeldzame bloem

Mijn geheugen is fragiel, bijgevolg dus niet onfeilbaar. In mijn leven waarin alles zo snel gebeurt kan ik de verbanden tussen gebeurtenissen niet altijd goed begrijpen. Mijn begrip, gevoel en verstand schieten tekort. Ze raken door de tijd bedolven onder de ruis van herinneringen en onder het waas van verwachtingen, precies alsof mijn ziel erin is vastgeraakt. En ik, ik blijf maar ongevaarlijke pogingen doen om alles dichtbij te houden om het leven in een voor mij begrijpelijke dimensie te ordenen.

Herinneringen vervagen. De goede momenten, de foute keuzes, de pijnlijke vergissingen, het jammerlijk gemis, alles lijkt te vervliegen als rook in de wind. Misschien is dat maar beter zo want mocht elk detail van het verleden kristalhelder blijven, het gewicht van het leven zou ondraaglijk worden. En toch, zelfs met de fragiliteit van mijn geheugen en met vergetelheid als bondgenoot, begint het leven met zijn ondraaglijke lichtheid soms toch een beetje door te wegen.

Elk nieuw jaar belooft een frisse start, een blanco pagina in memoires die zichzelf nog moeten schrijven. Wat zal dit jaar anders maken? Deze vraag stuitert als een botsbal door mijn gedachten. Ik stel ze omdat het leven dat ik meen te kennen haar gewone, vertrouwde glans lijkt te hebben verloren, alsof een andere cadans het ritme nu bepaalt. Met dat nieuwe ritme weerklinken onzekerheden opnieuw als donderslagen. Je hebt de haast constante dreiging van oorlog en geweld.  De natuur lijkt niet blij te zijn en ook dichterbij lijken mensen steeds hartvochtiger alsof ze minder om elkaar geven, alleen nog geïnteresseerd in de persoonlijke zaakjes van hun smartphone, in snelle winst, in kortstondige zelfpromotie of in vluchtig genot.

Als ik daarover te diep na denk dreigt mijn rust en zachtheid te worden weggeduwd om te veranderen in loden lasten die als een sarcofaag mijn hart omsluiten. Ik probeer ze te bedwingen, maar lijk wel gevangen te raken in hun verstikkende greep.

Is het mijn onophoudelijke zoektocht, die vermoeiende en soms eenzame pelgrimstocht naar betekenis die me drijft met een niet te stoppen drang om orde te scheppen in de chaos van herinneringen, met de illustere hoop om grip te krijgen op alle onzekere schaduwen die door mijn dagen sluipen? Of is het net de paradox van vergeten en onthouden die als een eindeloze koorddans tussen wat was en wat kan zijn, mijn ziel blijft beroeren? Wat mag ik vergeten en wat absoluut niet? Welke herinneringen moet ik koesteren en welke kan ik beter laten vervagen in de stille nevel van vergetelheid?

En, is het wel ok om jou lastig te vallen met deze vraag aan de start van een nieuw beloftevol jaar? Want jij bent geen pelgrim van het verleden die zijn weg zoekt door de mist van herinneringen en door de wazige contouren van de toekomst en die met elke stap die hij zet een uitdaging ziet om de tijd bij te houden of om die nieuwe cadans van het leven te begrijpen?

Neen, jij bent een vlinder die door het leven fladdert. Misschien word ik in het nieuwe jaar ook een vlinder en kom ik je tegen op een zeldzame bloem.

Goed of druk, de enige goede antwoorden

Minstens vijf mensen vroegen me gisteren: “Hoe gaat het met jou?” Mijn bijna automatische reactie is dan: “Goed, het gaat goed, denk ik, en met jou?” Uit een soort van beleefde reflex, maar ook om aan te geven dat ik niet heel zeker ben of het wel echt goed met me gaat. Hoe kun je dat trouwens met zekerheid zeggen?

Al gauw ontdek ik in die vraag een handige manier om me uit te horen en vooral om te pronken hoe “goed” en “spannend” het leven van de vraagsteller zelf is. “Druk, nieuwe auto, eindelijk promotie, dure reis”, dat soort dingen waarmee mijn interesse tot een gesprek nauwelijks wordt gewekt.  Het was hen niet eens opgevallen dat ik van mijn antwoord niet heel zeker was. De vraagtekens hadden ze niet gehoord.

Een ander of een oprechter antwoord dan “goed”, zou waarschijnlijk geen verschil gemaakt hebben. De meesten waren immers te druk met zichzelf bezig om te verdoezelen dat mijn antwoord hen maar weinig interesseerde.

“Goed, het gaat goed”, werd dan snel een soort openingsbod, in Christies of in een ander prestigieus veilinghuis waarmee ik het opbod van mijn persoonlijk succes als een duur kunstobject moest aanprijzen om gekocht te worden. Alleen er waren geen kopers of bieders geïnteresseerd in zeldzaam antiek.

Ik had net zo goed kunnen antwoorden, “Ik ben er even niet, gelieve een bericht te laten na de biep”. Het resultaat zou hetzelfde zijn geweest. Mijn antwoordapparaat zou op een identieke manier zijn volgepraat. Alleen had ik dan de keuze gehad om snel door te gaan naar het volgende bericht.

En zo werd het gesprek, dat er nooit één geweest is een zwart gat waarin woorden verdwijnen. “Goed, het gaat goed, denk ik, hoe gaat het met jou?”, lijkt dus niet de juiste vraag of het juiste antwoord om een echt gesprek mee te starten.

Spijtig toch, hoe mensen, opgesloten door succes en vergrendeld achter oppervlakkigheid of angst zichzelf verheffen en opgejaagd door het leven vliegen alsof ze er meer dan één bezitten.

Wanneer we elkaar dan ontmoeten, ik traag en kwetsbaar, jij snel en vastberaden, beiden met sterren die vastzitten in onze ogen en in ons hart, ontken ik jouw leugen en word ik onzeker van mijn waarheid die ik verberg als monsters die zich diep in mijn hart verschuilen en zich achter slot en grendel bevinden. En dan hoop ik maar dat de dubbelgangers van mezelf die ik niet mag tonen, nooit vroegtijdig zullen worden vrijgelaten.

Om mezelf en jou te beschermen, lijkt het me dan ook verstandiger om voortaan te antwoorden, “Goed, het gaat goed”, maar dan zonder te vragen hoe het met jou gaat.

Ik weet namelijk al dat alles goed is en dat je het druk hebt.

Woorden als een storm in een fles

Woorden, onverbiddelijke krijgers met de potentiële kracht om de rijkdom van het onuitgesprokene te vernietigen en om verfijnde nuances te vervagen. Woorden, eens uitgesproken of losgelaten op papier nemen ze bezit van jouw gedachten en dwingen ze tot een eenduidige betekenis. De lagen van wat verborgen ligt, worden nooit echt onthuld, de waarheid nooit blootgelegd, naakt, eerlijk of onvermijdelijk?

Het is fascinerend hoe je, eens geconfronteerd met de grootsheid van het onzegbare of onbenoembare, bijna altijd instinctief teruggrijpt naar gekende woorden en naar bevattelijke zinnen, zelden naar gevoelens. Woorden worden dan een reddingslijn, een levensader die de illusie en complexiteit van onbegrensde gedachten en onberekenbaar gevoelens probeert te vangen in een web van letters en klanken, tot ze er zelf volledig in verstrikt raken.

Het is alsof ik een storm probeer te vangen in een fles. De waarheid echter is dat al die pogingen mijn onbegrijpelijke werkelijkheid reduceren tot een starre, gekende definitie, tot een geest die gevangen blijft in een labyrint van taal die worstelt met tegenstrijdigheden, meningen, uitdrukkingen en beperkingen.

Ik zie mijn verzonnen woorden wel op papier resoneren in de leegte van een taal die spreekt maar altijd zal tekortschieten. Ze breken keer op keer op de spiegel van mijn ziel wanneer ze mijn gedachten proberen uit te drukken.

En toch zit er in het falen van woorden en in de on-uitlegbaarheid schoonheid verborgen. Misschien verschuilt zich in de suggestie en in de zweem van de verbeelding iets dat groter is dan taal zelf, iets dat ontgaan blijft aan de heersende definities en consensus en, iets dat in de stilte na de echo de werkelijke complexiteit laat zien die alleen met jouw verbeelding kan gelezen worden, en dan bedenk ik me.

Niet alles hoeft gezegd, niet alles hoeft geschreven, niet elk woord vertaald.  Jij begrijpt me zelfs zonder woorden. Daar kan een tekst als deze zelfs niet eens aan tippen. Misschien had ik beter gezwegen!

Work Life balance, een tang op een varken!

Twintig jaar geleden, niemand sprak een woord over work-life balance. Nu lijkt het alsof deze term overal rondvliegt, als een toverwoord voor een vervuld bestaan? Ik weet niet wie de term bedacht heeft, ik was het alleszins niet? Nu wordt op alle niveaus in onze samenleving de term kwistig rondgestrooid om te doen geloven dat een evenwicht tussen werk en privé dè heilige graal is van een kwalitatief bestaan en absoluut noodzakelijk is voor een gevuld en zinvol leven.  

Is dit werkelijk zo of is het eerder een bedrieglijke façade, een verleidelijke knipoog van een ingebeeld iemand die wil doen geloven dat je zelf kan kiezen waaraan je tijd besteedt, aan werken of aan leven. Waarbij werken en leven wordt voorgesteld, of als een lastige keuze of als een perfecte ‘match in heaven’.

Laat me jou een bekentenis doen, mijn werk en ik, het is geen liefdevolle relatie. Eigenlijk is het een geforceerde verhouding, een soort van gedwongen huwelijk waarin beide partners elkaar verachten, maar de schijn ophouden, voor de buitenwereld, voor de kinderen of voor het zicht van de mensen.  In mijn geval, wordt het een absurde deurenkomedie waarin de hoofdrolspelers, ‘werken’ en ‘leven’, moeite hebben om elkaar te ontlopen op een podium dat gedomineerd wordt door individualisme, fomo en geldingsdrang.

Als je er op deze manier durft naar te kijken is de work-life balance een farce die wordt opgedrongen door de maatschappij die maar niet kan beslissen of je succesvol moet zijn of toch maar moet genieten. Wie anders moedigt je aan om met een kaars in je gat vanop een yoga mat, namaste te prevelen terwijl je met wierook rond jouw hoofd loopt te jongleren met deadlines, vergaderingen, verplichtingen, e-mails, whatsappberichten en tegelijkertijd de kinderen aan je rokken hangen. Alle ballen in de lucht!

De paradox wordt nog onnozeler, want volgens de ‘work-life balance-slimmeriken’ vallen zorgwerk en huiselijke taken niet onder de noemer ‘work’.  Alsof na jouw werkdag, strijken wassen, plassen koken, boodschappen doen, voor de kroost zorgen, gewoon een kalmerend ritueel is dat de balans herstelt. Alsof het opvouwen van de was of de vaatwasser leeghalen het stressniveau op zulk een manier verlaagt dat het dat beklemmende gevoel van constant drukte wegneemt.

Ik heb het dan nog niet eens over de bittere ironie dat alle activiteiten, nodig om de economie draaiende te houden, gebeuren in wat maatschappelijk gezien onder de noemer ‘life’ valt. Ga maar na waar, wanneer en waaraan en jij je zuur verdiende centen spendeert?

Leven, we zijn het gaan zien als een korte pauze tussen twee werksessies, waarin je gedreven door fomo geacht wordt snel te schakelen om nadien, zo efficiënt als mogelijk, op adem te komen, alvorens de stompzinnige realiteit van het werk je weer inhaalt. Velen doen verder, snel en jachtig maar eveneens mak en gedwee, niet precies wetende wat hen drijft, terwijl het echte leven snel wegvloeit als zand in een zandloper die nooit meer kan worden omgedraaid.

Work-life balance, een tang op een varken, een groteske vertoning die probeert te doen geloven dat je in controle bent, maar ben je het nog wel?

Mysterieuze draden van het leven

In de stille schemering van mijn gedachten, waarin melancholie zich vermengt met verloren illusies en onduidelijke verwachtingen, begeef ik mij nog maar eens in de donkere kamer van reflectie, de plaats waar ik de ontmoeting met mezelf niet kan ontlopen.

Hier, omringd door schaduwen die de lastige en vrolijke contouren van mijn bestaan doen vervagen, word ik geconfronteerd met die ongevraagde gast die aan mijn lijf blijft kleven. Wat moet ik doen wanneer ik te weinig troost of voldoening vind in de dagelijkse dingen en wanneer die eenzame gedachte op mijn schoot klimt en me daar als enig vertrouwd gezelschap afwachtend aankijkt?

In deze kamer van mijn ziel, waarin de muren bedekt zijn met sporen van vergane dromen en onduidelijke verwachtingen, beeld ik me een gesprek in dat ik voer met mijn vertrouwde, denkbeeldige metgezel. Op deze ingebeelde plek mag hij me tot in de schaduw van mijn verleden achtervolgen en is het hem toegestaan dat hij ongestoord opduikt als spookachtige gestalte van mijn verbeelding. Hier mag hij me de meest raadselachtige dingen influisteren of me de moeilijkste vragen stellen, ik doe dat ook bij hem.

Zo vraag ik mijn dierbare metgezel wat we met mijn korter wordende toekomst moeten aanvangen. Zal ik me overgeven aan de onvermijdelijke gang van de gebeurtenissen om me te laten meevoeren zoals een bootje dat doelloos ronddobbert in de onmetelijke zee van de onzekerheid, of zal ik onbevreesd mijn eigen koers bepalen. Iets wat ik in mijn leven nog niet vaak gedaan heb, wetende dat op het einde het lot toch altijd onverbiddelijk toeslaat in dit chaotische universum?

Ik weet dat ik niet veel moeite hoef te doen om mezelf te verliezen in de nostalgie van mijn verleden waarin hoop, verlangen en passie mijn hart deed overlopen. In dezelfde intieme hersenflits durf ik mezelf eveneens afvragen wat er vandaag nog overblijft van al die vurige ambities en spannende dromen die al te vaak alleen maar in mijn hoofd hebben bestaan, als voetstappen op een strand, uitgevaagd bij de eerste vloed.

Was het angst voor teleurstelling en mislukking. Is het vrees voor het onbekende dat me doet vasthouden aan illusies van onbestaande zekerheden. Zijn het dat soort dingen die me verlammen en me doen twijfelen aan de toekomst? Misschien koester ik wel liever de herinnering in plaats van de droom, zonder echt te moeten durven, omdat ik door de privileges van mijn leven vergeten ben wat durven precies betekent.

Op momenten dat de wolken van het heden dreigend zijn, vereist durven moed en bereidheid om zekerheid los te laten en wordt het zelfs een daad van hoop en van geloof in de mogelijkheid op iets beters.

Hier in deze ingebeelde kamer van mijn gedachten, sta ik opnieuw voor de eeuwige dilemma’s van mijn bestaan. Moet ik de herinnering koesteren en me schuilhouden in het veilige bastion van datgene wat voorbij is, of moet ik de sprong wagen in de onbekende diepte van de toekomst?

Het antwoord, lieve lezer, blijft verborgen in het mysterie van het leven zelf en in de schaduwen van het onvermijdelijke. Het enige wat ik kan doen is me niet te laten afschrikken voor wat komt, erop vertrouwend dat iets me altijd zal voortstuwen, al zijn het mijn gedachten.

Het leven en hoe ik het ervaar, is een voortdurende zoektocht naar betekenis en naar antwoorden, ook al blijven ze even ongrijpbaar als de dromen die ik probeer te vangen, allen onlosmakelijk verbonden met de mysterieuze draden van het leven zelf.

Een merel met een levensles

“Tijd druppelt langzaam weg als regendruppels op het vensterglas”, zeg ik stilletjes in mijn hoofd tegen iemand van de aanwezigen die er altijd is.  Terwijl dauw streepjes trekt op de ruiten van het tuinhuis, zit ik aan mijn vijvertje, een kop koffie binnen handbereid en met een sigaret tussen mijn vingers, de ogen doelloos gericht op de horizon van mijn hofje.

Een merel huppelt op het gazon, met zwarte veren vochtig als het gazon zelf, nog nat van de nachtelijke dauw. Ik zie dat aan de minuscule druppeltjes op zijn zwarte verenkleed. Hij zet zenuwachtige pasjes en zijn kop gaat op en neer terwijl zijn kraaloogjes schitteren met geduldig vertrouwen. Elk stapje lijkt doordrenkt te zijn met een kalmte van iemand die zichzelf de kunst van het wachten heeft aangeleerd.

Hij wacht geduldig en zijn kopje draait af en toe met aandacht die alleen gericht is op het gazon onder hem, als een jager met een prooi in het vizier.

Opeens verschijnt uit het natte gras een regenworm, duidelijk geïrriteerd door het gehuppel boven hem.  Met een bliksemsnelle beweging die zijn wachten lijkt te belonen, duikt de merel neer. Meedogenloos vindt zijn snavel het doel waarop hij al die tijd gewacht heeft. De merel vliegt weg, de buit stevig vastgeklemd in zijn snavel.

Het gazon en de toeschouwer van dit spektakel blijven achter, met de levensles van een geduldige merel en de beloning van wachten op het juiste moment.

Wachten en ongeduld, mijn twee oude vervelende metgezellen, even loyaal als storend. Ze wijken nooit van mijn zijde. Het zijn als schaduwen die nooit echt verdwijnen en zullen dat misschien nooit helemaal doen.

Ik heb op zoveel gewacht in dit leven, op antwoorden die nooit kwamen omdat de vragen niet duidelijk of te moeilijk gesteld waren of gewoon omdat het antwoord zelf te complex was om te begrijpen.

Ik wachtte bijvoorbeeld in een kille wachtkamer bij de dokter, terwijl de klok aan de muur elke seconde van de tijd liet horen als echo van mijn ongeduld en ik mijn bange gedachten afleidde met tijdschriften vol vergeelde pagina’s.

In de winters van mijn leven wachtte ik op zomerse beloften van wilde avonturen en bedwelmende vrijheid. In de zomers verlangde ik naar rust en gezelligheid van koude sneeuwdagen. Seizoenen komen en gaan en glippen als zandkorrels door mijn handen en laten me achter met verwachtingen aan de hitte of koude of met een verlangen naar meer.

Op maandagen wachtte ik op vrijdag, op werkdagen wachtte ik op vakantie. Tijdens drukte verlangde ik naar rust en als ik me verveelde wachtte ik op actie.

Op onbeantwoorde liefde heb ik ook gewacht en misschien is dat wel het zwaarste wachten dat er bestaat. Ik wachtte op haar blik, op een gesprek, op een glimlach, op hoop. Vol ongeduld, vol verlangen en spanning wachtte ik vergeefs op die ene vlinder die in mijn gedachten zou komen fladderen om op mijn hart te landen.  Wachten op vlinders die niet op je hart landen is het ergste wat er bestaat.

En toch kwam zonet dat ene moment. Waren het mijn gedachten, was het die vlinder of die merel? Het doet er niet toe maar plots kom ik tot besef dat ophouden met wachten de grootste bevrijding kan zijn. Hier zit ik, met de rook van mijn sigaret rond mijn hoofd, terugdenkend aan al die verspilde momenten en wat ze me hebben opgeleverd.

Ze worden alleen nog een deuntje dat zachtjes speelt op de achtergrond.”

“Ik wacht niet meer! Om hoe laat komt de volgende trein, maar vooral waar zal hij me brengen?

Een roze, veel te hard knellend vrouwenkorset

Onder het oppervlak van Ken’s onberispelijke façade, waar perfectie slechts een dun laagje glanzend vernis is, gloeit zijn mannelijkheid als smeulende kolen met elke nieuwe dag heviger en heter.

Met een haarlijn strakker dan de manen van een ongetemde hengst en een kaaklijn scherper dan het scherpste scheermes vervloekt hij zijn uiterlijk als een heiligschennende ketter. “Wat ben ik hiermee, godverdomme.  Wat heb ik in hemelsnaam aan een roze Ferrari en aan een perfect uitgebouwd lichaam als ik gedoemd ben te leven zonder mijn traditionele gereedschapskist?”

Voor die ene perfecte Barbie, die hem adoreert voor zijn onberispelijke uiterlijk, terwijl zijn innerlijke drang het elke dag uitschreeuwt om veel verder te gaan dan haar roze pastelkleurige façade. Hij aanschouwt haar perfecte tieten zonder tepels en haar vormloos gewaxte kut zonder lippen, hetzelfde kunstmatige ideaal dat hij veracht maar waar hij zelf de verpersoonlijking van is. Wat moet hij ermee? Hij heeft niet eens een piemel, het grootste symbolische kenmerk van mannelijkheid.

Niets liever zou hij zich willen “losrukken” van zijn beperkingen om dat minstens drie keer na elkaar herhalen en zich zo te ontdoen van de kettingen van perfectie die hem aan zijn kunstmatig bestaan kluisteren. Wat zou hij graag leven met de ruigheid van een echte vent zonder zich te hoeven bekommeren over al die pastelkleurige grenzen die zijn verlangens begrenzen.

Daar staat hij dan, adonis der adonissen, gewaxt en gepolijst maar gevangen in een standbeeld op een voetstuk, met een Barbie naast hem als zijn onwetende gevangenismaatje. Op zijn pedestal is hij te bewonderen, zonder fysieke snikkel maar met nieuwe opgedrongen clichés en met andere stereotypen die even strak zitten als een roze, veel te hard knellend vrouwenkorset die zijn ware aard probeert te verhullen, een mannelijke aard die verlangt naar actie, ruigheid, avontuur en pure mentale vrijheid.  

In een wereld die streeft naar verscheidenheid en identiteit en waar de traditionele grenzen tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid vervagen, wordt nieuwe mannelijkheid en nieuwe vrouwelijkheid niet gedefinieerd door uiterlijke attributen. Je persoonlijkheid of authenticiteit wordt niet meer waard of groter door een gepolijste torso, door een strakke haarlijn of een scherpe kaaklijn. Je vrouwelijkheid wordt niet afgemeten aan de grote van je rondborstige tieten, aan je getuite lippen of aan je ronde billen, maar aan de kracht om tegen de stroom in te gaan en opzoek te gaan naar jezelf.

Onder het gepolijste uiterlijk van elke Ken en Barbie schuilt een verborgen verlangen naar oprechtheid, naar tederheid of naar ruwheid, naar vrijheid of naar diepe verbinding, naar het verlangen om simpelweg jezelf te zijn.

Breek los van je beperkingen ongeacht de pastelkleurige wereld waarin je gevangen lijkt te zitten, zelfs als die wereld met alle kracht probeert je die beperkingen op te leggen.

Ze zijn niet echt!

En de waarheid dan?

Gisteren, een Belgische zomerdag van dertien in een dozijn.  De zwaarwegende vochtigheid zat als een slome kater in mijn hoofd te spinnen terwijl ik wegdroomde op een traag en stoffig pad van een dagdroom die nergens naartoe leidde, op zoek naar iets dat ik niet kon benoemen en mogelijks niet eens bestaat, de waarheid!

Was het die discussie over ‘de paradox van de waarheid’ en de gedachtenuitwisseling die we er laatst over hadden en als een vochtige bries door mijn gedachten bleef waaien die me op deze stoffige weg hadden gezet? Waren het die filosofische wijsheden of de alomtegenwoordige uitspraken die als een onzichtbare ‘Vrouwe Justitia’ met haar strenge blik overal op de loer ligt, gereed om al mijn innerlijke gedachten af te wegen en te analyseren op de weegschaal van eerlijkheid en rechtvaardigheid.

Waren het die ingebeelde filosofische rechters die als poortwachters hun vonnis vellen over mijn ingetogen monoloog en over al mijn innerlijke overwegingen, die me in deze rusteloze dagdroom hebben ondergedompeld?  Stel me de vraag niet want een antwoord heb ik niet, wat ik wel weet is dat zelfs oude, alom geprezen filosofen die ooit dicht bij de waarheid stonden, zichzelf ook wel eens tegenspraken. Neem nu Boeddha een denker die een leven lang waarheden en wijsheden uit zijn druivelaar schudde.

Gezeten onder de schaduw van een of andere kromgebogen levensboom, sprak hij ooit de gevleugelde woorden, “Verlangen is de wortel van alle lijden.” Ik laat de woorden tot mij doordringen, wie ben ik om ze te betwisten? Ik wil ze wel accepteren.  Soms is het beter een verwachting op te geven om er een verlangen mee te kunnen vervullen, bedenk ik me. Maar zoals elk onopgelost raadsel blijft knagen, duikt plots een andere uitspraak op uit de schatkist van zijn levenslessen. “Doorgrond en begrijp eerst je eigen verlangens.” Daar zat ik dan midden in de tweestrijd van mijn gedachten. Hoe kan ik mijn verlangens doorgronden als ik ze tegelijkertijd moet loslaten?

Is dat niet hetzelfde als tegen iemand zoals ik zeggen dat ik moet stoppen met hunkeren naar een glas wijn, maar tegelijkertijd moet proberen begrijpen waarom ik soms kwijl bij de gedachte eraan?” Dat is advies, waarbij de naald van mijn innerlijk kompas alle richtingen aanwijst behalve dat van het nuchtere Noorden.

Om bij de beeldspraak van dat kompas te blijven en om het allemaal nog een beetje ingewikkelder te maken, voegt Boeddha eraan toe.

“Verlangen, mijn vriend, is als een kompas zonder naald. Begrijp eerst je eigen noorden voordat je anderen de weg wijst.”

Deze zin voelt eveneens aan als wijsheid waarbij ik me als nederige onwetende gerust wil neerleggen. Tot een andere uitspraak in de lucht geworpen wordt en de oorzaak is van al mijn verwarring.

“Je identiteit en het zelf is een illusie, het zelf is een schaduw die verdwijnt in het ochtendlicht. Volg je pad, maar zwaai niet met je schaduw.”

Een frons trekt diepe groeven op mijn voorhoofd en een lach ontstaat op mijn mond wanneer ik deze wijsheden in omgekeerde volgorde lees, om niet gezegd te hebben dat mijn verstand ervan knettert tot een kortsluiting.  Hoe kan ik begrijpen wie ik ben, mijn pad volgen en mijn schaduw omarmen als mijn identiteit en mijn zelf een illusie is? Hoe kan ik zoeken naar mijn noorden en tegelijkertijd vaststellen dat het kompas er niet eens is?

Deze Belgische zomerdag van dertien in een dozijn is duidelijk niet de dag waarop de filosofische puzzels van het leven worden opgelost zelfs niet met Boeddha in persoon als partner in crime. Toch vind ik in zijn tegenstrijdige uitspraken een spiegel van mijn eigen complexiteit die ik mijn waarheid mag noemen, wetende dat zelfs de grootste verlichte geesten een vleugje menselijke sprankeling hebben en af en toe in onbegrijpelijke raadsels spreken.

En de echte waarheid dan?  Laat ons het daar een andere keer over hebben.

Waanzinnig Woke

In deze verwarrende, excentrieke tijden van het parallelle universum waarin we leven, voelen verwarde en merkwaardige mensen, steeds vaker behoefte om gekende gebeurtenissen die zich in het verleden afgespeeld hebben te hervormen tot iets wat past in een nieuwe agenda. Graag zouden ze alle gewelddadige feiten en gebeurtenissen een nieuwe betekenis geven, feiten die beschreven staan in normale geschiedenisboeken waarin minderheidsgroepen soms slachtoffer werden van een tirannieke eenling, van een systeem dan weer van een superieure meerderheidsgroep.  Liever nog zouden ze dit doen met het ongelofelijk spektakel van ongeziene absurditeit.

Omdat ik niet kan achterblijven maar toch vooral omdat mij ook onrecht werd aangedaan, sta ik op het punt Rome aan te klagen in een onwaarschijnlijke rechtszaak die de toekomstige geschiedenisboeken zal ingaan als het ultieme proces van het “Allerlaatste Waanzinnige Woke Sacrament.”

De reden? Simpel, mijn DNA.  Deze uitverkorene, tevens schrijver en voorwerp van mijn toekomstige aanklacht zal fungeren als spreekbuis van het gezond verstand en tegen de waanzin. Ik ben van plan om de Romeinse republiek aanklagen voor de negatieve beïnvloeding van mijn DNA ten gevolge van de tumultueuze overrompeling van Gallië door de Romeinen in 58 v.Chr. Ja, je leest het goed, ik stel de toenmalige bewindsvoerders van het Romeins imperium en meer bepaald Julius Caesar in persoon verantwoordelijk voor de negatieve beïnvloeding van mijn DNA.

Gekleed in driedelig maatpak zal ik in een waanzinnig woke proces aan de edele rechters van het gezond verstand en aan de leden van de jury bewijzen dat mijn voorouders en bij uitbreiding mijn volledige genetische erfenis op een doortastend en zwaar belastende wijze is aangetast door de Romeinse overheersing van Gallië.

Als aanklager van Rome zal ik aantonen dat de teksten die ik vandaag schrijf en waarin mijn voorliefde voor lang uitgesponnen, krachtige zinnen, mijn heldhaftige voorstelling van mannelijke moed, en hun superieure vastberadenheid en mijn totaal gebrek aan erkenning van de vrouw als overwinnaar van de battle of the sexes, te herleiden zijn tot de onfortuinlijke genetische erfenis uit die verre Romeinse hoogdagen, mijn DNA dus.

Als ultieme bewijs zal ik in mijn eindbetoog pleiten dat het Latijn, die Romeinse taal die destijds zo fors heerste dat ze de taal bij uitstek werd, bij het bestuur en bij het chique gedoe in het toenmalig Gallië, dit terwijl de Galliërs eigenlijk niets liever wilden dan hun eigen dialecten te blijven brabbelen, mijn huidig taalgebruik zonder mijn expliciete goedkeuring heeft gevormd.  Zonder enig mondeling of schriftelijk consent sloop precies dat Latijn als een kwieke smokkelaar van vervuilde woordenschat stiekem onze oertaal binnen.

Latijn en Gallisch, twee talen die elkaar in het gezicht sloegen met woorden en klanken waardoor met de brokstukken en de ruïnes daarvan iets nieuws ontstond dat later Frans werd genoemd. Het oer-Frans was een mix van het oude en nieuwe klanken die zich vermengden tot een eigen dieventaaltje dat vanaf dat moment gesproken werd op het grondgebied waarop we ons vandaag bevinden. De beïnvloeding van mijn DNA en mijn schrijfstijl zal hierdoor door de rechtbank van het gezond verstand als bewezen geacht worden.

Om een schadevergoeding is het mij niet te doen. Het enige wat ik vraag is erkenning van het feit dat mijn woordgebruik, mijn grammatica en mijn schrijfstijl het product zijn van het kosmische theater van de Romeinse expansiedrang en per definitie dus van de genetische beïnvloeding van mijn literaire expressie. Als straf en vergelding zal ik eisen dat zowel geschiedenis en literatuur als werelderfgoed dienen behandeld te worden en dus onaangeroerd moeten blijven zodat we ze kunnen omarmen als wonderlijke leerschool van al het goede en kwade en van alles wat zich in de mens schuilhoudt maar ook als eerbetoon van de verbeeldingskracht van de schrijver van het verhaal.

Locutus sum. Ad litem.

Plotseling is alles stil

Met de reflectie van mezelf op het scherm van mijn laptop staar ik vanachter een leeslamp naar een maagdelijk witte bladzijde van een leeg Microsoft Word document.  Het is een paar minuten over middernacht en ik probeer te ontdekken welke nachtelijke gedachten schuilgaan achter deze lege pagina. Het schuifraam staat op een kier en een voelbare nachtbries fluistert herinneringen van de dag in mijn oor.

Ik schrijf nog niets omdat ik me afvraag of het aantal bladzijden die ik zinnens ben te vullen evenredig zal zijn aan de diepte van mijn gedachten. Mijn zoon zei het me twee uur geleden nog, ‘Vader’ zei hij plechtig, (zo begint hij alleen een zin als hij me iets belangrijks te vertellen heeft) ‘je schrijft niet slecht, daar niet van, integendeel je schrijft goed, maar je zegt niks. Je hebt geen verhaal. Het enige wat jij doet is zinnen schrijven die niemand begrijpt. Wanneer ga je eens echt beginnen schrijven, een roman of zo?’

In de ijskast staat een halflege fles rosé. De roodkleurige inhoud lijkt te dansen in de schijn van het lampje dat zich net boven de fles bevindt, alsof ze me tot een sensuele tango wil verleiden.

Ik schenk mezelf een glas in, vul het tot de rand met ijsblokjes en laat de geur van de wijn mijn zintuigen prikkelen, benieuwd of ze dit wulps verleidingsspel kunnen doorstaan. Eventjes bekijk ik met een glimlach deze dans met de duivel van een afstand en laat hem even abrupt eindigen als hoe hij begonnen is, vastberaden en met gekletter van ijsblokjes die ik met de inhoud van het glas en met de rest van de fles in de pompsteen uitkieper.  

Het vuur van deze actie verspreidt zich in mijn lijf als een warme gloed en laat de woorden opborrelen als belletjes die openbarsten aan de oppervlakte van mijn geest al ware het bubbels van een fles dure champagne.

“Schrijven is net als vissen,” zeg ik tegen de enige persoon die getuige mag zijn van dit nachtbraken, ik dus. “Je werpt je hengel uit in een stroom van gedachten en wacht op dat ene moment, op dat ene glinsterende idee dat zich vasthaakt als de worm aan de haak van de lijn waarmee je je ziel vangt. Maar hoeveel bladzijden nog moet ik vangen alvorens ik begrepen word? Is het een kwestie van ‘veel schrijven en bladzijden vullen’ of gaat het toch over de schoonheid en over de nuance van dat ene woord? Maar vooral, heeft mijn zoon gelijk?

Ik richt mijn ogen op het scherm en op de zinnen die al geschreven zijn. Ze lijken te fonkelen als de belofte van een nieuw avontuur en lees wat er al staat, ‘In mijn begindagen zwierf ik door verlaten steegjes in mijn hoofd. Ze waren doordrenkt van schaamte en van schuld en waren geplaveid met verlangen naar rust.’ Ik trachtte de complexiteit van mijn ziel vast te leggen met welgekozen zinnen. En toch, hoe meer ik zulke dingen schrijf, hoe duidelijker het me wordt dat begrepen worden niet zal afhangen van de omvang van mijn verhalen, noch van de lengte of van de complexiteit van mijn zinnen.

In een asbak op het terras duw ik een peuk uit en keer terug naar mijn geïmproviseerd bureau. Ik laat mijn handen rusten op het toetsenbord.  Mijn vingers strelen de toetsen als een man die het lichaam van zijn lief verkent. Monotoon getik vult de nacht met zachte ritmes die mijn vertwijfelde gedachten onthullen in de schaduw van mijn leeslamp.

Nietszeggende woorden vloeien opnieuw op mijn elektronische griffel als een stromende beek, soms wild en tumultueus, dan weer kalm en bedachtzaam. Ik besef nu dat de kracht van schrijven niet ligt in de hoeveelheid bladzijden die ik ooit zal vullen, maar in de oprechtheid van mijn pen waarmee ik mijn wereldje beschrijf, vertwijfeld, eerlijk, zonder maskers en al evenmin zonder pretenties. Want dat is het enige wat mijn ziel bevrijdt.

En dat, mijn zoon, dat is de enige kunst en het enige plezier dat ik zoek in het schrijven.  Misschien hoopte ik ooit een spaarzame selectie lezers te vinden om mijn eigen emoties, gedachten en betekenissen op te projecteren, dat is het al lang niet meer. De kunst van begrepen worden ligt niet in wat er geschreven staat maar in wat weggelaten is, om de stilte te laten spreken, en om de tijd in alle rust zijn werk te laten doen.

En plotseling wordt alles stil.

Oneindig labyrint

In de kleinste uren van de nacht, terwijl de wereld vredig slaapt, dwaal ik door de gangen van mijn gedachten. Ik blijf er gekluisterd aan de verborgen schatten van mijn geest. Elke gedachte, elke keuze, klein of groot wordt ontoombaar door mijn geest ontrafeld, geanalyseerd en omgedraaid al ware het een kostbaar manuscript.

Ik ben een onrustige slaper, mijn brein weigert te rusten, ook nu weer. Het gaat op zoek naar onvindbare dingen uit het verleden of het spint garen op onzekerheden van de toekomst. Niets gebeurt zomaar of vrijblijvend, geen enkele beslissing simpel, stom, klein of groot wordt lichtvoetig genomen.  ‘s Nachts gebeurt alles weloverwogen alsof het allesbepalend is voor mijn lot. Alsof alles ervan afhangt.

De meeste mensen, zelfs diegenen die dicht bij me staan snappen er niks van. Ze noemen me besluiteloos, lui of zweverig.  Ze hebben geen idee.  Ze begrijpen niet dat die paniekerige twijfel nodig is om er elke losse rafel aan vast te maken. Het lijkt misschien niet zo, maar àls ik dan eenmaal mijn koers bepaald heb, zal geen enkele storm me van mijn pad kunnen brengen.

Overnacht zijn mijn gedachten net als stille kerkklokken die elk uur onhoorbaar luiden, alsof ze in alle stilte mijn beslissingen aankondigen.  De echo ervan weerklinkt alleen door in de ruimte van mijn grote hoofd om ze daar nog wat verder te onderzoeken.

Overdag reageer ik eerder impulsief. Omdat mijn geheugen moe is of omdat ik blindelings vertrouw op oplossingen die mijn gevoel me s’ nachts hebben ingefluisterd.

Doorheen de dag raast de wereld met snelle tred haastig voorbij terwijl ik nood heb aan vertraging. Door te leven met de voet op de rem wordt het gemakkelijker om van het moment te genieten zonder me met zinloze dingen te hoeven bezighouden. Maar mijn gedachten blijven voortdurend vooruit en achteruit reizen. Met schetsen uit het kladboek van het verleden schilderen ze scenario’s van wat in de toekomst kan zijn, terwijl hun schaduwen onzichtbaar over mijn schouders sluipen.

Telkens opnieuw blijf ik mijn innerlijke kompas ijken om bewuster te leren van de hartslag van het moment. Met die tijd kan ik mijn gedachten bevrijden van hun constante zoektocht naar antwoorden op vragen waarop geen antwoord bestaat. Misschien dat ik daarom nooit te laat kom, om beter voorbereid te zijn op datgene wat komt, om niet verrast te worden maar ook omdat ik in mijn hoofd minstens drie alarmklokken heb gezet.

Je zou het me niet nageven maar mijn onuitgesproken verwachtingen zijn hoog opgespannen, niet alleen voor mezelf, maar ook voor de wereld rondom mij.  Mijn streven naar de perfectie van innerlijke rust lijkt soms een vloek, maar het is mijn drijvende kracht om de juiste dingen te blijven doen.

Door die onrust maak ik relaties waarschijnlijk gecompliceerd en hoogstwaarschijnlijk moeilijk. Ik weet dat wel. Samenleven met mij zal af en toe een verschrikking zijn, omdat ik in mijn hoofd elke woordenwisseling, elk stilzwijgen of elk luider gesproken woord een andere lading geef door er een diepere of andere betekenis aan te geven dan diegene die jij eraan gaf.

Hier sta ik dan naar mezelf te kijken, als overdenker van de gedachte, elke dag op zoek naar een zandkorrel in de woestijn.  In de betonnen wereld die er vaak voor kiest om oppervlakkig te zijn blijf ik zoeken naar een klavertje vier. Het lijkt dan alsof ik gevangen zit in een oneindig labyrint, waarvan elke gang leidt naar een andere gang, naar een andere vraag, naar een nieuw inzicht of naar een ander soort begrip.

Ik geeuw, het is ondertussen zeven uur ’s morgens en jij wrijft de slapers uit je ogen, de mijne vallen dicht.

De laatste twijfelaar

Twijfelende passanten en verdwaalde reizigers zonder duidelijke bestemming lopen af en aan. Ze verschijnen onverwacht en verdwijnen op dezelfde manier als ze gekomen zijn, onverwacht. Af en toe blijven ze eventjes of iets langer, meestal echter niet. Is het dat ongevaarlijke en onuitgesproken oordeel waarvoor ze vluchten? Is het besluiteloosheid of angst voor het onbekende waarvoor ze weglopen of is het misschien omdat ze verandering in hun leven niet toelaten waardoor die noodzakelijke stap niet kan worden gezet? Ik vraag me dat af.  In mijn hoofd kijk ik naar hen, hoe ze doelloos in gekwetste lichamen hun voetstappen volgen, hoe ze het verleden verbergen en de toekomst vertrappen met hun ogenschijnlijk zorgeloos getreuzel.

Even hoopvol als achterdochtig sta ik op uitkijk en bekijk de vele maskers waarmee ze de ware kleuren van hun gelaat en ziel verbergen. Voor elk bal masqué hebben ze het passend mombakkes waarachter ze zich kunnen verschuilen en waarmee ze onzichtbaar willen worden in de massa van het gedruis. Het idee alleen al doet me huiveren. Hoe is het mogelijk om die maskerade vol te houden?

Hun leven verkleind tot beklemmende machteloosheid of tot een aaneenschakeling van ogenschijnlijk hippe feesten en nietszeggende vieringen die tegengewicht moeten geven aan de wankele bascule waarop ze balanceren, vechtend met de onmacht om het leven recht in de ogen te kijken en het te nemen zoals het is.

Ik wil hen bespelen maar de tijd blijft me verbazen. Hij slingert onverbiddelijk door, haast cynisch. Hoe ik er ook door beweeg of hoe harder ik hem wil vertragen des te harder hij lijkt te willen versnellen, alsof hij me uitlacht. Het is al midzomer, gisteren was het nog winter. Elk jaar speelt zich af in de verschillende cycli van wisselende seizoenen. Een maand schuift door in de cycli van voorbijdrijvende weken, een week in dagen en een dag in uren. Die tijd begeleidt me naar de cijfers van mijn leeftijd en brengen me helemaal naar dit moment, alsof ik traag geracet heb naar een beetje evenwicht.

Mijn onuitgesproken en milde oordeel over mensen wees me de juiste richting om te volgen. Het toonde me zonder medelijden mijn spiegelbeeld en vertelde mij dingen die ik moest leren over mezelf, om ze te aanvaarden of te veranderen. Het waren zaken die me verhinderde om te zijn. Weifelende stemmen bleven me bevrijden en toonde me de bewegende beelden van de wereld waarin ikzelf een veilige plaats moest zoeken en daar ben ik dankbaar voor.

Soms wil ik zo graag zeggen wat nog nooit gezegd is, laten voelen wat nog niet gevoeld is en schrijven wat nog niet geschreven is. Om slapende levens wakker te schudden opdat ze eindelijk zouden doen wat ze best zouden doen, maar de weerstand is te groot, het onvermogen te dwingend en de tijd te kort. Hij gaat te traag of te snel voorbij en zal dat zolang doen tot de laatste twijfelaar met een oordeel alleen overblijft.

Ik hoop dan maar dat ik het niet zal zijn.

Het eeuwigdurend moment

Stel je voor, een dag als deze die eeuwig voortduurt of erger, er rest je nog maar één dag. Hoe zou je die ervaren en vooral zou je nog steeds dezelfde dingen doen? Toegegeven, het is op zich een ietwat vreemde vraag maar ze nodigt wel uit om dingen in perspectief te plaatsen. Ze dwingt me om te onderzoeken waaraan ik mijn kostbare tijd besteed en of ik me met de essentie ervan bezighoud.

Vandaag koester ik met deze hypothese het moment. Dat het een eeuwigheidlang mag duren ook al duurt het in werkelijkheid maar één enkele tel.

Toegegeven, graag heb ik het niet gedaan en veel is er niet van in huis gekomen maar ik heb gestudeerd, althans ik heb een poging gedaan. Ik deed het omdat het van mij verwacht werd, om een diploma te krijgen en om me met dat stuk papier van een job te verzekeren. Nadien deed ik mijn best om met de opgedane ervaring een betere te vinden en ik heb dat een aantal keer herhaald, soms met succes.

Ik zette braaf en gedwee noodzakelijke stappen om mijn maatschappelijke positie, wat dat ook moge betekenen, te verbeteren. Telkens opnieuw lag het ogenschijnlijk voordeel van elke carrièrezet in de toekomst. Elke stap was noodzakelijk om een volgende te kunnen zetten, hoewel elke tussenstap op zichzelf weinig of geen waarde van betekenis had. Ik zeg dat nu zo uitgesproken omdat het uiteindelijke resultaat of doel van elke zet ver in de toekomst lag en op zijn zachtst gezegd onzeker was? Haast nooit bleef ik stilstaan bij de vraag of er wel voldoende tijd zou overblijven om van dat uiteindelijke resultaat te kunnen genieten.

Dat tussenstapgedoe in het leven, eerlijk waar ik ben daarvan afgestapt. Gedaan met stappen zetten als voetafdrukken in het zand waarbij resultaat en doel te ver in de toekomst liggen en waarvan de uitkomst onzeker is. Ik probeer eerder voldoening te vinden in dingen die ik vandaag doe zelfs al is dat niet bijster veel. Maar vooral ik wil ze zetten zonder de verwachting of verborgen agenda dat ze, ‘later als ik groot ben’ misschien nog iets kunnen opleveren. Nu bijvoorbeeld schep ik er plezier in om mijn gedachten uit te wringen op dit stuk papier en stel me daarbij luidop de vraag. Wat als deze dag eeuwig duurt?

Het vooruitzicht van het eeuwigdurend moment steekt me niet onmiddellijk tegen. Betekent dit dat ik voldoening ontleen aan alles wat ik doe? Ik mag hopen van wel. Betekent dit dat ik andere dingen zou kunnen doen die me meer voldoening zouden kunnen schenken, mogelijks maar dan moet ik daar als ik dat wil ervaren nu maar mee beginnen, toch. En met die conclusie heb ik vrede.

Maar stel je een tegenovergestelde situatie voor. Beeld je in dat ik zou gruwen van het idee dat deze dag eeuwig zou duren en ik met de verkeerde dingen bezig ben of met dingen die me een vals soort voldoening geven en dat ik me daar niet bewust van ben. Misschien is die conclusie er een die zelf zou kunnen nemen als je je betrapt voelt omdat je reikhalzend uitkijkt naar die wereldreis die alleen in je dromen bestaat of naar dat langverwachte pensioen waar je nog twintig jaar moet op wachten en waartegen je misschien al vijf keer doodgevallen bent. Of kijk je misschien vol misprijzen naar vandaag omdat het weekend nog te ver weg lijkt? Kortom zie je uit naar iets wat zover in de toekomst ligt dat het onzeker wordt of dat überhaupt ooit zal plaatsvinden. Lijkt je dat geen afschuwelijke gedachte?

Wil ik nog wel, koste wat het kost ambitieus zijn of wil ik gewoon maar een klein beetje hoger klimmen en verder zorgeloos genieten van mijn weg? De kans is net zoals deze hypothese groot en onbestaande maar stel dat ik ooit een succesvol schrijver zou worden, niet dat dat tot de mogelijkheden behoort maar stel het je voor, hypothetisch. In die nieuwe rol zou ik genoodzaakt zijn om met lezers en recensenten te spreken. Ik zou lezingen moeten geven. Ik zou moeten meedraaien in een uitgeverscarrousel, enfin ik zou dingen moeten doen waarvan ik nu al zeker weet dat ze me tegensteken.

De ambitie om het onbereikbare te bereiken is me vreemd en die luxe is voor mij onbetaalbaar. Het enige wat ik ècht wil is mooie zinnen schrijven, en ik wil dat doen louter en alleen te mijner ere en ter ere van het plezier van het schrijven van mooie zinnen, ongeacht of ze graag gelezen worden of niet? Natuurlijk zou ik nog een boek kunnen schrijven met als doel om er kortstondig aanzien mee te verwerven maar eens dat doel bereikt houdt het plezier dan niet op?

Dat boek schrijven zou een wel heel resultaatgerichte handeling worden waarbij de voldoening gekoppeld wordt aan het resultaat of het boek al dan niet verkocht en gelezen wordt, terwijl mijn voldoening niet ligt in een boek met een mooi kaft maar in de handeling van het schrijven van woorden en gedachten en het beklemtonen van de juiste nuances.

Een paar jaar geleden stond ik in Kaapstad onderaan de Tafelberg. Natuurlijk wou ik naar de top van die 900 meterhoge platte berg maar als enkel de top me had geïnteresseerd had ik wel de kabelbaan genomen. Ik verkoos het kronkelige bergpad.

Wat ik probeer te zeggen is. Als je in je dagelijkse job de zin van je werk alleen maar buiten jezelf zoekt, ik zeg maar wat, in de grote van je auto, in de lengte van de titel van je functie of in het aantal mensen waaraan je leidinggeeft, is dat een doel waar je niets mee bent. Je maakt je met dat kortzichtig streven namelijk helemaal afhankelijk van het oordeel van anderen, zelfs al had je de illusie om vanop die positie net onafhankelijker te worden. Een mooi loon, een chique auto, je positie et cetera zijn allemaal dingen die enkel anderen je kunnen geven. In het beste geval verwierf je ze door een beoordeling met objectieve criteria.

Voor een leven dat maar betekenis heeft door te voldoen aan ambities en verwachtingen die geregeerd en gedirigeerd worden door anderen pas ik. Misschien wil ik nog wel een beetje hogerop, misschien wil ik zelfs ooit nog eens boven op de Tafelberg raken maar het pad ernaartoe zal belangrijker zijn dan het bereiken van de top. Stompzinnige zinnen schrijven of op mijn rug in een hangmat naar de wolken kijken is belangrijker en dat mag voor mijn part een eeuwigheid blijven duren.

Maar hoe kies ik dan wel wat ik doe? Er zijn elke dag zoveel dingen te doen. Er zijn zoveel manieren om mijn leven in te richten dat het risico bestaat om er verlamd door te raken. Wat moet ik doen? Wat wil ik doen? Soms kan keuzestress zo lastig zijn dat met uitstelgedrag alle keuzemogelijkheden uitdraaien op het realiseren van geen enkele. Mag ik bijvoorbeeld de hele dag op mijn rug liggen om mooie zinnen te bedenken terwijl het gras moet gemaaid worden? En hoe frustreet het maken van de ene keuze de beperking van het niet maken van een andere.

Hoe voorkom ik dat ik steeds blijf ronddraaien rond hetzelfde cirkeltje?

Lig ik wakker van mijn succes en is succes belangrijk? Wil ik nog wel hard werken en als ik het blijf doen, word ik er dan gelukkig van of zijn net andere zaken niet veel zinvoller? Is succes per definitie gelijk aan gelukkig zijn? Persoonlijk denk ik van niet. Geluk is fijn voor diegene die het heeft, maar even leuk voor diegene die het nog niet heeft maar er de juiste weg voor in geslagen is om het te worden.

Het streven naar meer, groter en beter of naar een status die ver buiten mezelf ligt of ver in de toekomst of me door anderen opgedrongen wordt, biedt mij geen enkele garantie voor een zinvol leven.

Dus blijf ik maar een leven leiden dat ogenschijnlijk nergens naar toe leidt en gevuld is met niets of met schone zinnen zonder ambitie. Misschien wordt ooit, als de zomer en het mooie weer samenvallen, succes dan een nevenverschijnsel van datgene wat nooit een doel is geweest.

Met dit nieuwverworven inzicht mag dit moment een eeuwigheid blijven duren ook al duurt het in werkelijkheid maar een dag of een enkele tel.