Onlangs zei iemand, wiens naam ik maar niet kan onthouden, me dat ik best wat vrolijker zou schrijven. Hij vroeg me vrijpostig of ik datgene wat ik net geschreven had niet beter een hoopvol einde kon geven. Hij vroeg me met licht sarcasme of er dan nooit iets in mijn leven plaatsvindt waar ik een vrolijk verhaaltje over kan schrijven.
Ik wist niet goed wat ik daarvan moest vinden, ik heb namelijk al lang geleden het besluit genomen om dat niet meer te doen. Verhalen schrijven met hoopvolle eindes. Mijn vader kon dat vroeger met meer bravoure zeggen. Met vuur in zijn stem klonk het dan, ‘Optimisten, manneke, dat zijn dat soort mensen die het slechte nieuws nog niet gehoord hebben.’
Toen ik met hem, in een ver verleden tussen pot en pint, over ernstige zaken aan de praat was geraakt en ik hem abrupt mijn gebroken hart toonde, vertelde ik hem dat ik het me niet kon voorstellen of dat ooit wel goed zou komen, met dat gebroken hart. Ik herinner me nog dat hij antwoordde, ‘Maar zoon, dat komt echt allemaal wel goed, met tijd en boterhammekes, dat doet het altijd en als het niet goed komt dan gaat het wel over.’ Of ik me met die in honing gedrenkte woorden dan getroost gevoeld heb, of ik dan iedereen in mijn omgeving deelgenoot gemaakt heb van mijn principiële, alles opslokkende ontroostbaarheid, dat weet ik niet meer. Mij kennende, vermoed ik dat laatste, al heb ik dat gebroken hart dat in gruizelementen uit elkaar lag wel zelf moeten lijmen.
Toen ik hem op een onbewaakt moment, aan het einde van zijn leven en wanneer hij niet in zijn hersenmist verdwaald was, vroeg wanneer iets goed komt en wanneer niet, antwoordde hij me verrassend, ‘Bijna nooit jongske. Dat doet het bijna nooit. Als ge jong zijt, dan hoopt ge dat ge het ooit zult weten als ge wat ouder zijt, maar als ge oud zijt, hoopt ge dat ge terug jong kunt zijn zodat ge het nooit geweten zou hebben.’ ‘Het komt alleen goed als ge niet te veel zoekt naar ’t geen dat niet kan gevonden worden en als ge ’t leven met een dagske-sevvens neemt. Dan komt het goed, als ge den tijd zijn werk laat doen.’
Als er een persoonlijke ramp plaatsvindt en de hemel op je hoofd is neergekomen, valt het voor dat het niet meer goed komt of toch niet meer zo goed dan het ooit geweest is. Dan is principiële, alles opslokkende ontroostbaarheid het enige wat overblijft. En daar heeft niemand zaken mee, daar moeten mensen met hun bemoeizieke of met hun goedbedoelde troostende fikken van afblijven. Dan moet de tijd zijn werk doen. Op die momenten kan, van te veel goede raad een blaasontsteking oplopen, echt de allerlaatste druppel zijn om een koord rond je nek te draaien en alle moed op te geven.
Maar de moed opgeven. Een mens houdt dat niet vol.
Ik heb ook niks met de zin “optimism is a moral duty”. Ik snap het wel hoor, maar het zegt me niks.
LikeGeliked door 1 persoon
Als optimisme een morele verplichting is voel ik me als een struisvogel.
LikeGeliked door 1 persoon