Categorie: Dagdromen

De waarheid schrijft zichzelf niet in de nacht

Het is lastig om me in deze toestand tot jou te richten.  Mijn pijnlijke schouder confronteert me namelijk bij elke beweging met de beperkingen ervan. Elke beweging, zelfs de simpelste handeling, neem nu het typen van deze intieme gedachte, is een pijnlijke uitdaging. Met slechts twee vingers navigeer ik traag en onhandig over het toetsenbord. Mijn pijnlijk lijf en mijn woorden lijken me in de steek te laten terwijl ze wanhopig proberen te beschrijven wat er gaande is.

Het is alsof mijn lichaam zich tegen me keert en tegen me samenspant, elke beweging, hoe minimaal ook, wordt een herinnering aan mijn kwetsbaarheid en aan mijn vergankelijkheid.

Woorden druppelen traag als een lekkende kraan maar ik weiger me over te geven aan de frustratie die me bedreigt. “Pijn is tijdelijk, slechts voorbijgaand”, prevel ik. “Het is slechts een donkere wolk die zal wegdrijven”.  Ondertussen zet ik mijn gedachten op papier, hetgeen ik altijd doe, vinger voor vinger, letter voor letter, tot mijn boodschap is overgebracht.

Pijn, is een eenzame strijd. Het is een gevecht dat ik voer met mezelf en met mijn eigen lichaam. Dus hier hang ik, mijn schouder stijf, gespannen en pijnlijk, maar met een vastberaden geest die onwankelbaar blijft. Ik kies ervoor te schrijven omdat praten nog moeilijker is.

Ken je die momenten waarop gesprekken moeilijk verlopen, waar verbinding ongrijpbaar of onmogelijk lijkt. Woorden en zinnen verdwalen dan in de leegte tussen jezelf en de ander, alsof er een onzichtbare barrière tussen zit en ondoordringbaar lijkt.

Ik ken ze maar al te goed. Dan voel ik me een vreemde in mijn eigen lichaam. Dan spreek ik woorden alsof ze van een vreemde zijn. Ik probeer ze wel te sturen of te vormen naar wat ik wil vertellen, maar ze blijven steken in de ether van onuitgesproken gedachten.

En dat, beste lezer is ook een eenzame strijd, een gevecht met mezelf en met de wereld om me heen. Ik stel me de vraag wat ik kan doen om tot hen door te dringen en kan achterhalen wat zich afspeelt achter de maskers die ze dragen.

Misschien ben ik niet gemaakt voor deze wereld van woorden, misschien is zwijgen beter en hou ik het liever stil. Misschien ben ik veroordeeld tot oppervlakkigheid, tot onbegrip en misverstanden.

Maar zelfs op mijn zwakst, met een pijnlijk lijf dat opspeelt en met woorden die verdwijnen in de nacht, blijf ik geloven dat ergens een waarheid wacht om gevonden te worden.

En daarom zal ik blijven schrijven, tot het zomeruur, tot het ochtendgloren en mijn pijnlijke schouder me dwingt om te stoppen. De waarheid schrijft zichzelf immers niet in de nacht!

Als het lente wordt

De lente breekt aan, maar ik voel geen vonk. De wereld bloeit langzaam open met een nieuw kleurenpalet.  De lucht ruikt al naar beloften van de lente maar ik zit verstrikt in twijfel die woekert als onkruid, verstikkend en onvermijdbaar. De natuur ontwaakt en mijn geest zit gehuld in een mistige twijfel, als een laatste restant van een winter die er nooit echt één is geweest. Ik twijfel.

Kwetsende kritieken en ongevraagde adviezen, beladen met verwachtingen zijn er genoeg. Ze voelen allemaal ongemakkelijk aan, niet zeker of ik ze nog wil dragen. De lente mag dan wel vernieuwing brengen, mijn denken, doen en laten, blijft verankerd aan oude lasten en aan vreemd aanvoelende gewoonten. Ik twijfel.

In een poging om de chaos van mijn ziel te temmen, probeer ik mijn innerlijke tweestrijd te vangen in woorden en zinnen, rauw en direct. Het resultaat is even schraal als mijn gazon. Het enige wat ik voel is een ongemakkelijke rust die ik niet ken, alsof de lente me uitdaagt om echt confrontatie aan te gaan, met mezelf en met de keuzes die voor me liggen. Ik twijfel.

Mijn blik dwaalt naar buiten, over mijn gazon en naar de bomen die erin staan. Ik staar verloren naar nieuwe grassprieten en naar ontluikende knoppen die de lente aankondigen. Terwijl ik vastzit in die eindeloze spiraal van overpeinzing verandert de wereld om me heen, met keuzes die doorheen mijn gedachten spoken, als schaduwen van onzekere beslissingen die ik moet nemen.  Ik twijfel.

Misschien is het tijd om de last van verwachtingen van anderen voorgoed van me af te schudden, om oude bladeren te laten vallen en nieuwe knoppen te laten groeien. Het is immers niet voor niets Lente. Ik twijfel.

Soms verlang ik ernaar te weten in welk verhaal ik me bevind en welke rol ik daarin speel. Om te weten hoeveel lentes er zich nog zullen aandienen.  Alleen, dat zal ik pas ontdekken als het voorgoed winter wordt en ik niet meer kan mijmeren over wat een nieuwe lente brengen zal.

Alleen ik weet dat straks alle onzekerheden zullen vervagen, als het echt lente wordt.

Alleen voor jouw oren bestemd

In de kleinste uren van de nacht, wanneer schaduwen op de muur dansen als schimmen uit het verleden, ontmoet ik in de rokerige schemer van mijn herinneringen een vertrouwde compagnon de route. Ongevraagd duikt hij op, kijkend met misprijzen. Hij alleen kent de keuzes die ik ooit maakte, de laffe en lichtzinnige, de overmoedige of egoïstische. Maar hij kent ook alle beslissingen die ik nooit nam en had moeten nemen.

Het is een onguur figuur, met ketenen vastgeklonken aan mijn verleden en aan de nacht. Hij zet afdrukken op het zachte papier van mijn ziel waar ik nu mijn vulpen in kras. In het midden van de vergeelde bladzijde met donkere contouren, staat de schaduw van spijt als een onuitwisbare vlek.

Mijn verzadigde alcoholbrein heeft zich genesteld als een maffia-gangster in alle uithoeken van mijn gedachten. Hij overmeestert me laf, neemt het stuur en voert me mee. Als een onbetrouwbare gids sleurt hij me naar de donkerste plaatsen waar ik nooit in had moeten afdalen.

Zelfs nu, na tien jaar in de herwonnen nuchterheid van mijn dagen, fluistert hij nog altijd in mijn oor, met de sirene van verleiding waar ik met elke vezel van mijn zijn aan moet weerstaan. Ik zwicht niet, maar de vergadering van daarstraks en de nacht verplichten me om te kijken naar mensen die ik liefhad, degenen die ik koester, en zie de scheuren die mijn wervelwind in hun leven heeft achtergelaten.

In mijn tornado van destructie, heb ik mensen gekwetst, harten gebroken, harten van degenen die het dichtst bij me stonden. Nu, achter het gedempte licht van mijn scherm, voel ik de scherpe randen van spijt die snijden als een mes en voel de tranen die ik veroorzaakt heb, de beloften die ik gebroken heb en de littekens die ik heb achtergelaten.

Maar spijt is geen herstel. Het is gewoon een nevel die zich uitstrekt over het heden, een herinnering aan de prijs die ik nu betaal voor de illusie van voorbijgaand genot en vluchtige extase.

Soms zou ik niets liever willen dan terug te reizen in de tijd om die eerste fles tegen de muur kapot te gooien zodat de geest die erin zat me nooit in zijn giftige omhelzing zou kunnen sluiten. Ik zou hem verbannen naar een eeuwige schaduw, waar hij thuishoort, maar zelfs die onbestaande schaduw van het verleden is onuitwisbaar.

‘De kapotte fles’ zou zomaar een symbolische daad kunnen zijn als gevecht tegen de vijand van glas en kurk. Voor hetzelfde geld was het de titel van een onuitgegeven manuscript van Ernest Hemingway.

Ik ben Hemingway niet, eerder een schrijver van een lichter verhaal met hoopvolle bladzijden maar ook met openhartige bekentenissen over spijt en nostalgie, over keuzes die ik maakte en niet maakte en hoe deze me vormen tot de persoon die ik vandaag ben.  Is dat niet het leven ten volle beleefd en geleefd?

Ik hoop dat binnen enkele uren, als de zon opkomt, mijn duistere compagnon de route verdwenen zal zijn en me met rust laat, voor jou maar toch vooral ook voor mijn zielenrust. Met elke nieuwe dag doe ik een onuitgesproken soort belofte, ‘Nooit nog keer ik terug naar die onoverzichtelijke chaos’, maar dat schreeuw ik niet van de daken. Die belofte is alleen voor jouw oren bestemd!

Wat het betekent om mezelf te zijn

‘Niets wat ertoe doet is gemakkelijk’, denk je dat ik dat niet weet. Neem nu mezelf. Op een dag word ik een goede man, fatsoenlijk, liefhebbend, rustig en dan zal ik ertoe doen, ooit misschien. Maar ik ben die man nog niet. Ik ben namelijk onfortuinlijke eigenaar van een schaduwzijde die een sluier werpt over mijn aspiraties en over wie ik wil zijn. Vriendelijk ben ik niet altijd, met woorden vaak te scherp. Ik ben er te gulzig mee terwijl ik met mijn daden te voorzichtig of te spaarzaam omspring. Denk niet dat ik dat niet weet, ik zie het wel in jullie blikken en hoor het wel aan jullie zuchten.

Als ik dan tijd neem, zoals afgelopen week toen ik vanop een trap in Parijs, mezelf met wat afstand wou bekijken, voelde ik me een beetje verloren in mijn eigen kleine denkwereldje. Daar, in de anonimiteit van de lichtstad van nostalgische schoonheid, probeerde ik het onbegrijpelijk mysterie van mezelf te doorgronden. Het leek alsof ik probeerde een vrouw te begrijpen, soms kijkt ze afstandelijk en ontglipt ze me alsof ze iets achterhoudt, dan weer trekt ze zich terug in de schaduw van mijn eigen onzekerheid, luiheid, opstandigheid of koppigheid.

Op zulke momenten, wanneer woorden haperen en zinnen vastlopen in donkere hoeken of op eenzame trappen, voel ik dat ik altijd mezelf nog heb. Dan dwaal ik rond in dat labyrint van gedachten en emoties, soms verward, soms helder, meestal compleet ongrijpbaar. Het is daar op die vertrouwde plek waar twijfel en zekerheid met elkaar in conflict gaan en hun eeuwige strijd voeren, als rivaliserende minnaars op een strijdtoneel waar duistere demonen moeten verjaagd worden en waar engelen vrij mogen gelaten worden.

Telkens ik op dat plekje terechtkom, vraag ik me af of het me ooit zal lukken om die man te worden die bedachtzame woorden met zorg zal uitkiezen en zijn daden met meer compassie en daadkracht zal leiden. Niets wat ertoe doet is gemakkelijk of vanzelfsprekend. Mijn grootste uitdaging, dat ben ikzelf. Zal ik die innerlijke storm ooit onder controle krijgen? Misschien hoeft dat niet eens. Misschien is het net die worsteling die me dwingt om te blijven onderzoeken, om mezelf te leren kennen en om zo bedachtzaam vooruit te blijven gaan?

Ik ben niet perfect, verre van dat, maar ik vlucht niet meer en dat ben ik aan mezelf leren waarderen.  En wie weet, word ik zo, ooit wel een man die ik wil zijn, met zachte woorden en met krachtige daden. Tot die tijd zal ik blijven schrijven over mezelf om mijn innerlijke wereld te verkennen, en om proberen te begrijpen wat het betekent om mezelf te zijn.

Een merel met een levensles

“Tijd druppelt langzaam weg als regendruppels op het vensterglas”, zeg ik stilletjes in mijn hoofd tegen iemand van de aanwezigen die er altijd is.  Terwijl dauw streepjes trekt op de ruiten van het tuinhuis, zit ik aan mijn vijvertje, een kop koffie binnen handbereid en met een sigaret tussen mijn vingers, de ogen doelloos gericht op de horizon van mijn hofje.

Een merel huppelt op het gazon, met zwarte veren vochtig als het gazon zelf, nog nat van de nachtelijke dauw. Ik zie dat aan de minuscule druppeltjes op zijn zwarte verenkleed. Hij zet zenuwachtige pasjes en zijn kop gaat op en neer terwijl zijn kraaloogjes schitteren met geduldig vertrouwen. Elk stapje lijkt doordrenkt te zijn met een kalmte van iemand die zichzelf de kunst van het wachten heeft aangeleerd.

Hij wacht geduldig en zijn kopje draait af en toe met aandacht die alleen gericht is op het gazon onder hem, als een jager met een prooi in het vizier.

Opeens verschijnt uit het natte gras een regenworm, duidelijk geïrriteerd door het gehuppel boven hem.  Met een bliksemsnelle beweging die zijn wachten lijkt te belonen, duikt de merel neer. Meedogenloos vindt zijn snavel het doel waarop hij al die tijd gewacht heeft. De merel vliegt weg, de buit stevig vastgeklemd in zijn snavel.

Het gazon en de toeschouwer van dit spektakel blijven achter, met de levensles van een geduldige merel en de beloning van wachten op het juiste moment.

Wachten en ongeduld, mijn twee oude vervelende metgezellen, even loyaal als storend. Ze wijken nooit van mijn zijde. Het zijn als schaduwen die nooit echt verdwijnen en zullen dat misschien nooit helemaal doen.

Ik heb op zoveel gewacht in dit leven, op antwoorden die nooit kwamen omdat de vragen niet duidelijk of te moeilijk gesteld waren of gewoon omdat het antwoord zelf te complex was om te begrijpen.

Ik wachtte bijvoorbeeld in een kille wachtkamer bij de dokter, terwijl de klok aan de muur elke seconde van de tijd liet horen als echo van mijn ongeduld en ik mijn bange gedachten afleidde met tijdschriften vol vergeelde pagina’s.

In de winters van mijn leven wachtte ik op zomerse beloften van wilde avonturen en bedwelmende vrijheid. In de zomers verlangde ik naar rust en gezelligheid van koude sneeuwdagen. Seizoenen komen en gaan en glippen als zandkorrels door mijn handen en laten me achter met verwachtingen aan de hitte of koude of met een verlangen naar meer.

Op maandagen wachtte ik op vrijdag, op werkdagen wachtte ik op vakantie. Tijdens drukte verlangde ik naar rust en als ik me verveelde wachtte ik op actie.

Op onbeantwoorde liefde heb ik ook gewacht en misschien is dat wel het zwaarste wachten dat er bestaat. Ik wachtte op haar blik, op een gesprek, op een glimlach, op hoop. Vol ongeduld, vol verlangen en spanning wachtte ik vergeefs op die ene vlinder die in mijn gedachten zou komen fladderen om op mijn hart te landen.  Wachten op vlinders die niet op je hart landen is het ergste wat er bestaat.

En toch kwam zonet dat ene moment. Waren het mijn gedachten, was het die vlinder of die merel? Het doet er niet toe maar plots kom ik tot besef dat ophouden met wachten de grootste bevrijding kan zijn. Hier zit ik, met de rook van mijn sigaret rond mijn hoofd, terugdenkend aan al die verspilde momenten en wat ze me hebben opgeleverd.

Ze worden alleen nog een deuntje dat zachtjes speelt op de achtergrond.”

“Ik wacht niet meer! Om hoe laat komt de volgende trein, maar vooral waar zal hij me brengen?

En de waarheid dan?

Gisteren, een Belgische zomerdag van dertien in een dozijn.  De zwaarwegende vochtigheid zat als een slome kater in mijn hoofd te spinnen terwijl ik wegdroomde op een traag en stoffig pad van een dagdroom die nergens naartoe leidde, op zoek naar iets dat ik niet kon benoemen en mogelijks niet eens bestaat, de waarheid!

Was het die discussie over ‘de paradox van de waarheid’ en de gedachtenuitwisseling die we er laatst over hadden en als een vochtige bries door mijn gedachten bleef waaien die me op deze stoffige weg hadden gezet? Waren het die filosofische wijsheden of de alomtegenwoordige uitspraken die als een onzichtbare ‘Vrouwe Justitia’ met haar strenge blik overal op de loer ligt, gereed om al mijn innerlijke gedachten af te wegen en te analyseren op de weegschaal van eerlijkheid en rechtvaardigheid.

Waren het die ingebeelde filosofische rechters die als poortwachters hun vonnis vellen over mijn ingetogen monoloog en over al mijn innerlijke overwegingen, die me in deze rusteloze dagdroom hebben ondergedompeld?  Stel me de vraag niet want een antwoord heb ik niet, wat ik wel weet is dat zelfs oude, alom geprezen filosofen die ooit dicht bij de waarheid stonden, zichzelf ook wel eens tegenspraken. Neem nu Boeddha een denker die een leven lang waarheden en wijsheden uit zijn druivelaar schudde.

Gezeten onder de schaduw van een of andere kromgebogen levensboom, sprak hij ooit de gevleugelde woorden, “Verlangen is de wortel van alle lijden.” Ik laat de woorden tot mij doordringen, wie ben ik om ze te betwisten? Ik wil ze wel accepteren.  Soms is het beter een verwachting op te geven om er een verlangen mee te kunnen vervullen, bedenk ik me. Maar zoals elk onopgelost raadsel blijft knagen, duikt plots een andere uitspraak op uit de schatkist van zijn levenslessen. “Doorgrond en begrijp eerst je eigen verlangens.” Daar zat ik dan midden in de tweestrijd van mijn gedachten. Hoe kan ik mijn verlangens doorgronden als ik ze tegelijkertijd moet loslaten?

Is dat niet hetzelfde als tegen iemand zoals ik zeggen dat ik moet stoppen met hunkeren naar een glas wijn, maar tegelijkertijd moet proberen begrijpen waarom ik soms kwijl bij de gedachte eraan?” Dat is advies, waarbij de naald van mijn innerlijk kompas alle richtingen aanwijst behalve dat van het nuchtere Noorden.

Om bij de beeldspraak van dat kompas te blijven en om het allemaal nog een beetje ingewikkelder te maken, voegt Boeddha eraan toe.

“Verlangen, mijn vriend, is als een kompas zonder naald. Begrijp eerst je eigen noorden voordat je anderen de weg wijst.”

Deze zin voelt eveneens aan als wijsheid waarbij ik me als nederige onwetende gerust wil neerleggen. Tot een andere uitspraak in de lucht geworpen wordt en de oorzaak is van al mijn verwarring.

“Je identiteit en het zelf is een illusie, het zelf is een schaduw die verdwijnt in het ochtendlicht. Volg je pad, maar zwaai niet met je schaduw.”

Een frons trekt diepe groeven op mijn voorhoofd en een lach ontstaat op mijn mond wanneer ik deze wijsheden in omgekeerde volgorde lees, om niet gezegd te hebben dat mijn verstand ervan knettert tot een kortsluiting.  Hoe kan ik begrijpen wie ik ben, mijn pad volgen en mijn schaduw omarmen als mijn identiteit en mijn zelf een illusie is? Hoe kan ik zoeken naar mijn noorden en tegelijkertijd vaststellen dat het kompas er niet eens is?

Deze Belgische zomerdag van dertien in een dozijn is duidelijk niet de dag waarop de filosofische puzzels van het leven worden opgelost zelfs niet met Boeddha in persoon als partner in crime. Toch vind ik in zijn tegenstrijdige uitspraken een spiegel van mijn eigen complexiteit die ik mijn waarheid mag noemen, wetende dat zelfs de grootste verlichte geesten een vleugje menselijke sprankeling hebben en af en toe in onbegrijpelijke raadsels spreken.

En de echte waarheid dan?  Laat ons het daar een andere keer over hebben.

Oneindig labyrint

In de kleinste uren van de nacht, terwijl de wereld vredig slaapt, dwaal ik door de gangen van mijn gedachten. Ik blijf er gekluisterd aan de verborgen schatten van mijn geest. Elke gedachte, elke keuze, klein of groot wordt ontoombaar door mijn geest ontrafeld, geanalyseerd en omgedraaid al ware het een kostbaar manuscript.

Ik ben een onrustige slaper, mijn brein weigert te rusten, ook nu weer. Het gaat op zoek naar onvindbare dingen uit het verleden of het spint garen op onzekerheden van de toekomst. Niets gebeurt zomaar of vrijblijvend, geen enkele beslissing simpel, stom, klein of groot wordt lichtvoetig genomen.  ‘s Nachts gebeurt alles weloverwogen alsof het allesbepalend is voor mijn lot. Alsof alles ervan afhangt.

De meeste mensen, zelfs diegenen die dicht bij me staan snappen er niks van. Ze noemen me besluiteloos, lui of zweverig.  Ze hebben geen idee.  Ze begrijpen niet dat die paniekerige twijfel nodig is om er elke losse rafel aan vast te maken. Het lijkt misschien niet zo, maar àls ik dan eenmaal mijn koers bepaald heb, zal geen enkele storm me van mijn pad kunnen brengen.

Overnacht zijn mijn gedachten net als stille kerkklokken die elk uur onhoorbaar luiden, alsof ze in alle stilte mijn beslissingen aankondigen.  De echo ervan weerklinkt alleen door in de ruimte van mijn grote hoofd om ze daar nog wat verder te onderzoeken.

Overdag reageer ik eerder impulsief. Omdat mijn geheugen moe is of omdat ik blindelings vertrouw op oplossingen die mijn gevoel me s’ nachts hebben ingefluisterd.

Doorheen de dag raast de wereld met snelle tred haastig voorbij terwijl ik nood heb aan vertraging. Door te leven met de voet op de rem wordt het gemakkelijker om van het moment te genieten zonder me met zinloze dingen te hoeven bezighouden. Maar mijn gedachten blijven voortdurend vooruit en achteruit reizen. Met schetsen uit het kladboek van het verleden schilderen ze scenario’s van wat in de toekomst kan zijn, terwijl hun schaduwen onzichtbaar over mijn schouders sluipen.

Telkens opnieuw blijf ik mijn innerlijke kompas ijken om bewuster te leren van de hartslag van het moment. Met die tijd kan ik mijn gedachten bevrijden van hun constante zoektocht naar antwoorden op vragen waarop geen antwoord bestaat. Misschien dat ik daarom nooit te laat kom, om beter voorbereid te zijn op datgene wat komt, om niet verrast te worden maar ook omdat ik in mijn hoofd minstens drie alarmklokken heb gezet.

Je zou het me niet nageven maar mijn onuitgesproken verwachtingen zijn hoog opgespannen, niet alleen voor mezelf, maar ook voor de wereld rondom mij.  Mijn streven naar de perfectie van innerlijke rust lijkt soms een vloek, maar het is mijn drijvende kracht om de juiste dingen te blijven doen.

Door die onrust maak ik relaties waarschijnlijk gecompliceerd en hoogstwaarschijnlijk moeilijk. Ik weet dat wel. Samenleven met mij zal af en toe een verschrikking zijn, omdat ik in mijn hoofd elke woordenwisseling, elk stilzwijgen of elk luider gesproken woord een andere lading geef door er een diepere of andere betekenis aan te geven dan diegene die jij eraan gaf.

Hier sta ik dan naar mezelf te kijken, als overdenker van de gedachte, elke dag op zoek naar een zandkorrel in de woestijn.  In de betonnen wereld die er vaak voor kiest om oppervlakkig te zijn blijf ik zoeken naar een klavertje vier. Het lijkt dan alsof ik gevangen zit in een oneindig labyrint, waarvan elke gang leidt naar een andere gang, naar een andere vraag, naar een nieuw inzicht of naar een ander soort begrip.

Ik geeuw, het is ondertussen zeven uur ’s morgens en jij wrijft de slapers uit je ogen, de mijne vallen dicht.

Lach clown, lach dan

De tragikomedie van mijn bestaan wordt met de dag lachwekkender, zeker nu ik al zes weken vanuit mijn grijze ligzetel naar mezelf staar als hoofdpersonage van een absurde deurenkomedie. Zonder auditie te moeten doen schitter ik als rijzende ster op dit tijdelijke podium.

Toch, en zelfs nu mijn bestaan grotendeels beperkt is tot deze grijze ligzetel van waarop ik naar ’t plafond kijk, blijf ik zoeken naar de diepere betekenis van dit lot. Wat wil de wereld mij leren?  Ik stel me die vraag oprecht, terwijl dat wereldje misschien alleen nog maar bestaat om me te leren lachen met mijn eigenwijze, dwaze zoektocht naar betekenis.

In een wirwar van gedachten wankel ik als een dronken clown op krukken, balancerend op de dunne koord tussen waanzin en luciditeit. Mijn geest heeft de afgelopen dagen alles weg van een circusattractie van ontspoorde emoties en waanzinnige gedachten zonder logica. Ze sleuren me mee door labyrinten van verwarring en onzin.

Waarom denk ik wat ik denk? Waarom voel ik wat ik voel, maar vooral waarom schrijf ik wat ik schrijf? Zijn het marsmannetjes in mijn hoofd die onafgebroken en onzichtbaar, aan een stuk door tokkelen op hun buitenaardse klavieren om zo hun onbegrijpelijke symfonieën van de nonsens te componeren. Ben ik een personage in een absurd filosofisch toneelstuk dat geleid wordt door een gestoorde regisseur of worden mijn gedragingen georkestreerd door een onzichtbare dirigent met een wel heel erg grillige smaak voor dramatiek? Of zitten er dan toch spaghettislierten in mijn brein die helemaal in de knoop geraakt zijn en mijn gedachtewereld veranderd hebben in een hilarisch onbegrijpelijke chaos?

Wat er ook van zij, op dit moment is het alsof ik elke handeling uitvoer als een marionet aan touwtjes in handen van een onhandige poppenspeler waarbij beweging het resultaat lijkt van een willekeurige loterij waarbij mijn beslissingen worden bepaald door een dobbelsteen met veel te veel zijden. Het leven geleefd als in een surrealistische droom waarin ik deels blootvoets rondren op krukken en achter mijn andere schoen aan hol, zonder te weten waar ik naartoe ga.

Als ik niet oplet word ik straks ècht mijn eigen tragikomische vertoning, als manke held in een film waarin ik alle personages tegelijk speel, het slachtoffer, de schurk, de bijrol en het publiek, allemaal tegelijkertijd en vooral zonder plot.

Zal ik anders mijn eigen absurditeit omarmen? Om me ècht te zien als een clown in het circus van het leven, als een figuur die met humor en zelfspot zijn eigen ongelukkige lot viert? Ligt daar dan de sleutel. Om mezelf met een knipoog en grijns te aanschouwen.

Ik blijf nog even op deze ingebeelde scene staan als clown van mijn eigen dwaze circus, lachend om de groteske komedie waarin ik ben aanbeland. Ik smijt een denkbeeldige hoed in de lucht, vang hem op met mijn bilnaad en geef me over aan absurditeit die me wapent tegen dit ondraaglijk licht bestaan.

Met deze absurde cirkelredeneringen van dit tijdelijke leven, ontvouw ik dit paradoxaal inzicht en omarm het met de humor van een paljas.

Lach clown, lach dan.

Dromen die ik me niet kan herinneren en herinneringen die ik wil vergeten

“Laat je herinneringen nooit groter worden dan je dromen”. Deze quote die gemakkelijk als tegeltjeswijsheid kan dienen, zou zomaar van mij kunnen zijn. Hij floepte binnen toen ik twee weken geleden ’s avonds bij zonsondergang op het strand wandelde en de ondergaande zon werd opgeslokt door de zee.

Staren naar die spectaculaire horizon heeft iets in gang gezet. Geen idee vanwaar of waarom net deze gedachte aan de oppervlakte kwam of wat ze geprovoceerd heeft maar plots bedacht ik me dat ondanks de dreiging en rust die van de horizon uitging hij toch richting en perspectief moet blijven geven.

Hij liet me inzien dat ik mij best niet te veel moet vastpinnen op het verleden. Ik moet vooruit durven kijken. Tegelijk komt ook het besef dat dromen over herinneringen voor mij altijd wel een evenwichtsoefening zal blijven, waarin denken over het verleden, leven met het heden en dromen over morgen gedachten zijn die met elkaar op oorlogsvoet zullen blijven.

Ik realiseer me dat herinneringen aan gebeurtenissen en aan mensen die ooit mijn pad kruisten belangrijk zijn. Dat waren ze toen en dat zijn ze vandaag nog steeds. Samen vormen ze mijn persoonlijke geschiedenis. Ook al zijn ze niet meer aanwezig of maken ze geen deel meer uit van het leven dat ik nu leid, ze bepaalden toch mijn identiteit en beïnvloedden ze nog steeds heel erg wie ik vandaag ben, hoe ik denk en hoe ik voel.

In dezelfde filosofische mijmering kom ik ook weer tot de vaststelling dat als ik blijf hangen in het verleden en in herinneringen, sommige ervan een te zware last worden. Dan belemmeren ze mijn dromen en verengen ze mijn verlangen naar nieuwe uitdagingen.

Zo denk ik bijvoorbeeld nog dikwijls terug aan die zomer toen ik met een camper en een rugzak door Scandinavië trok. Ik ontdekte weidse meren en spectaculaire Fjorden en ontmoette interessante mensen waar ik nog steeds met een glimlach en een tikje heimwee aan terugdenk. Maar in plaats van groot te dromen over een nieuw avontuur blijf ik hangen in die zomer van toen. Ik blader door foto’s en door herinneringen en verhalen die ik koester als kostbare schatten.

Dromen, groot of klein, ze zijn van belang. Ook voor mij want ze geven een beetje richting en zijn een bron van inspiratie. Door groot te dromen word ik uitgedaagd om nieuwe dingen te doen en om mijn grenzen een klein beetje uit te rekken. Maar met dromen alleen ben ik niks als ik niet kan terugvallen op herinneringen. Vergeet ik ze, dan pas dreig ik mijn persoonlijke geschiedenis te verliezen als voetstappen die ik achterliet in het zand.  Sommige ervan raken nooit uitgewist.

Geef me dus vandaag de hele dag om groot of klein te dromen, misschien over dat ene boek die ik de titel zal geven, dromen die ik me niet kan herinneren en herinneringen die ik wil vergeten.

Een zeldzaam hoogtepunt met fatale gevolgen.

Het is zaterdagmorgen, acht uur en ik zit aan de keukentafel op een kruk, omringd door half gelezen kranten en ongelezen tijdschriften, met een lepeltje in een kop koffie te roeren. Mocht je me vragen waarom, ik zou het antwoord noodgedwongen schuldig moeten blijven. Want ik drink koffie zwart en puur waardoor er helemaal niets in te beroeren valt. Het schuifraam staat halfopen en hoor in de vijver, vissen, spetterend tussen wassende waterplanten, ‘van hun gat geven’. “Vogelende vissen, het is er de tijd van het jaar voor”, zeg ik in gedachten tegen de persoon die ik al een leven lang meezeul, mezelf dus.

Ochtendgeluiden van een dorp dat in de verte ontwaakt, zoemen op de achtergrond.  Ik schenk er maar heel kort aandacht aan. Nu ik de luxe heb om het gezelschap van mezelf te verdragen, dwalen mijn gedachten af naar wie ik was, naar wie ik ooit ben geweest en naar wie ik aan het worden ben.  In die zinloze flits, stel ik me de vraag wat de tijd met mij heeft gedaan?

Tijd, dat abstracte begrip dat me dwingt te herinneren dat het leven vergankelijk en tijdelijk is maar me ook aanspoort om net het moment van de dag te omarmen terwijl dat in eenzelfde tel al voorbij is.  In dit zinloos hersenspin concludeer ik dat tijd gewoon een valse dief is die een gemeen spel speelt en als een laffe rover elke dag onopgemerkt een beetje illusies pikt en dat zolang doet tot er geen meer overblijven.

Mijn jeugd en al die jaren nadien, hebben vormgegeven aan wie ik geworden ben. Maar hoe goed ik mezelf en mijn verleden denk te begrijpen, ik blijf graven. Opeens denk ik aan mijn ma. Zomaar, out of the blue. Geen idee van waar ze komt, misschien is het die koffie of die vroege peuk.  Had ik niet meer inspanningen moeten doen om mijn moeder echt te leren kennen toen ik daar nog de kans toe had, hoe zij echt dacht en voelde? Had ik over haar dan niet die lelijke dingen gezegd en geschreven? Deze gedachten houden me even bezig.  Identiteit en de zoektocht ernaar, ik zeg maar, het is allemaal heel erg verwarrend.

En wat doe ik? Is al datgene wat ik van mezelf aan jou toon het volledige plaatje of is dat gedeelte enkel maar belangrijk om relevant te zijn voor anderen. Relevant zijn voor anderen is trouwens een domme maatstaf die ik mezelf heb opgelegd, alsof mijn bestaan er maar toe doet naarmate anderen zich in mijn verhalen herkennen. Wat levert mij het op als met elke hartslag die mijn hart slaagt mijn relevantie langzaam wegkwijnt en vooral betekent dat dan het begin van het einde?

In deze reflectie haal ik alles terug.  Ik betrap me erop dat ik mijn mooiste en droevigste herinneringen en de momenten steeds met jou heb gedeeld en daarmee zoek naar steun, begrip en een occasionele duim. Voor wiens heiligen?

En dan voel ik plots een mengeling van schaamte en lachen opkomen. Schaamte voor de leegte die ik voel door de zoektocht naar die stupide externe validatie, terwijl de tijd wegvliegt zonder er echt bij stil te staan. Lachen om de ironie van dit bericht, omdat ik de betekenis van het leven reduceer tot een paar herinneringen, goede en slechte.  Ik lach ook om de absurditeit van mijn eigen zoektocht naar identiteit, terwijl ik de essentie van mijn eigen verleden en wie ik ben altijd al heb verwaarloosd.

Terwijl ik deze eindeloze stroom niet-relevante woorden die nergens naartoe leiden, produceer, sterft de mooiste vis uit mijn vijver.  Wellicht was hij te enthousiast en te paringsdriftig en daarmee is hij met zijn cloaca-capriolen vanuit het ondiepe moeras, geheel onverwacht op de droge kiezel beland, om daar ademloos een fatale dood te sterven.

Ik heb alles geprobeerd. Zelfs met spa-reine was hij niet te reanimeren, maar hij is tenminste op zijn hoogtepunt gegaan. En ik, wat doe ik? Mijn dierbare herinneringen sterven net als mijn favoriete vis in mijn virtuele gedachtewereld, en vervagen in een eindeloze stroom van berichten en verhalen waarvan ook die relevantie elke dag wegkwijnt.

Hij vertelt …

… Onder het oppervlak schuilen geheimen die ik met niemand deel. Misschien ben ik gewoon iemand anders of ben ik op zoek naar de grotere betekenis van alles, naar het doel van het leven of naar de drijfveer van de liefde. Misschien is die grotere betekenis wel een persoon, een ding, een status. Wie zal het zeggen? Is het iemand die ik verafgood? Ben ik dan op zoek naar een reden voor alle rottigheid in de wereld of naar die van mezelf?

Het is zoals staren naar een zonsverduistering. Ik weet dat ik het beter niet doe maar het is zulk een intense ervaring dat ik wel moest kijken. De schade is aanzienlijk.

Iedereen heeft elektronische privacy in zijn achterzak. Mochten mensen er ongelimiteerde toegang toe hebben, het aantal echtscheidingen of passionele moorden zou ongezien zijn. Daarom ontken ik tegen andere en mezelf wie ik echt ben. Het is sterker dan mezelf.

Passief actieve ontkenning, om mezelf draaglijk te maken, tot er van mijn authenticiteit niets meer overblijft.

Fantasie is niet voor eeuwig, hoe graag ik dat ook zou willen. Ik weet dat het ijdel is om je erover te spreken, zeker als ik zelf nog niet ben opgestaan om het leven en mezelf te zien zoals het in werkelijkheid is. Zolang ik sociaal wenselijk reageer en me niet verdacht gedraag, zullen mensen me niet verdacht vinden en word ik onzichtbaar.

Een tel was ik zwak, één moment weerloos. Heel kort, maar ik kon mijn drang niet weerstaan om te ontsnappen en om me van alles los te maken. Misschien is het daarom dat ik in deze droom opnieuw naar jou moest komen. Om te praten, zodat ik niet van mijn veiligheidskoord val.

… ik luister en dat is alles wat ik nog kan doen

Niemand leest nog en ik? Ik lijk er vreugde in te scheppen om onnozele zinnetjes te bedenken.

We zaten in een kroeg. Ik met koffie, zoals gewoonlijk, zij aan de rode wijn, ook zoals gewoonlijk. Hoewel we het meeste van de tijd alleen maar een soort van online vriendschap onderhouden, zien we elkaar toch af en toe in real life. Als dat gebeurt, praten we over gesprekken die we ooit schriftelijk gestart zijn maar nooit hebben beëindigd. Je kan dat raar vinden. Wij verstaan ons daarin.

We raakten het er samen lang geleden over eens dat we wellicht slimmer zijn met een pen of met een klavier dan in een echt gesprek. Net daarom dat onze babbels zo chaotisch zijn. Ze gaan over alles en niets. Meestal eindigt een gesprek met de ondraaglijke lichtheid en de zin of onzin van de dingen die we doen en vaker over dingen die we niet doen. We borduren verder op elkaars woorden zonder dat die per se moeten uitgesproken worden. Onze gedachten schieten alle kanten op. De ene keer vliegt ze me rond de nek en bedankt ze me voor mijn luisterend oor, mijn dikke huid of mijn inzichten, de andere keer bedenkt ze tijdens het gesprek een plan om me zo snel als mogelijk onder de eerste de beste voorbijrijdende bus te gooien.

“Lieg jij in de dingen die je schrijft?”: vraagt ze opeens onaangekondigd.  “Ik bedoel, vind jij dat een schrijver mag liegen?

 “Waarom schrijf jij eigenlijk überhaupt, en waarom heb jij dat rare kantje om al de problemen die je in het leven ervaart in het openbaar te bespreken? Soms heb ik de indruk”: ging ze door, dat je niets liever doet dan het hele universum te betrekken bij de misverstanden die je hebt met al die mensen om je heen.” Niemand leest het en jij blijft er vreugde in scheppen om onnozele zinnetjes te produceren, wie ben jij toch?”

“In dromen of in gedachten veranderen dingen die ik beleef zonder enige logica. Ik doe dan niet eens moeite om ze te veranderen. Ik accepteer die veranderingen hulpeloos en doe wat me in de droom wordt opgedragen. Als ik al die onlogische gebeurtenissen opschrijf in de context van een verzonnen realiteit, is dat dan liegen?” “Ik weet het niet, en ik weet al evenmin waarom ik het doe.”

Hoewel dit gesprek lang geleden plaatsvond, ben ik er niet mee gestopt om me over die vraag het hoofd te breken: Waarom schrijf ik eigenlijk, en waarom zet ik al maar weer het spotlicht op kantjes van mezelf die andere mensen het liefst verborgen houden? En dan nog, ben ik ijdel genoeg om te denken dat mensen daarin geïnteresseerd zijn, in de wetenschap dat niemand nog leest.

Schrijven is een heel handig hulpmiddel om connectie te zoeken tussen mezelf en de wereld, zeker wanneer het in IRL-relaties soms stroever loopt.

Hoewel verveling me meestal niet afschrikt knaagt ze soms wel. Dan verdrink ik in gedachten, in een soort van solitair psychoanalytisch getob zonder wel omschreven doel of eindpunt.  Gedachten die in cirkels als windmolens ronddraaien worden mijn remedie als afweermechanisme tegen verveling of tegen de lastigheid van het leven. Schrijven wordt dan een open camera op de wereld die ik probeer te begrijpen. Hij registreert in woorden de gedachten die in mijn hoofd rondvliegen. En ja, er zal bij al dat geschrijf wel eens een leugen tussen glippen omdat ik in dromen de romantische realiteit ervaar zoals ik ze het liefst in het echt zou beleven. Gelieve me voor deze naïviteit te willen excuseren.

Vaginale rukwind

Er was geen samenloop van omstandigheden. Sterker nog, toen ik gisterenmorgen mijn ogen opentrok, had ik onmogelijk kunnen voorspellen dat ik een paar uur later in een kappersstoel zou zitten. Dat gaat zo bij mij. Een bezoek aan de coiffeur overvalt me altijd onverwachts, zoals een acute drang die opkomt, een beetje vergelijkbaar met grote kak.

Ik heb er al vele versleten maar tegenwoordig ga ik om me te laten kortwieken terug naar ‘De Platte’. Waarom de kapper in kwestie door het leven gaat als “De Platte”, ik heb er het raden naar. Ofwel kreeg hij die bijnaam omdat hij niet echt een breed gezicht heeft. Als je goed kijkt lijkt het alsof hij ooit niet snel genoeg uit een lift is gestapt waardoor hij met zijn smikkel tussen de liftdeuren is beland, ofwel kreeg hij die naam omdat na je bezoek je portefeuille plat is. Beiden zouden kunnen. Maar het moet gezegd, haren in de juiste snit op lengte knippen, dat kunnen ze bij “De Platte”.

Zoals steeds viel ik dus geheel onverwacht binnen. “Iemand van de dames tijd om mijn haren een beetje langer te knippen?” Onnozele mopjes doen het niet altijd wanneer je van iemand iets nodig hebt, maar kappers en obers zijn een uitzondering op die regel. “De Platte” reageerde niet verrast. “Ik zal eens kijken of we je er in de rapte tien jaar jonger kunnen laten uitzien, een momentje he manneke”, zei hij tegelijk gesticulerend naar een van zijn snoeipoezen, om haar in een voor een leek niet verstaanbare gebaren te vragen of ze tijd had om mij te knippen. Dat had ze.

Natali uit Albanië, ging me onder handen nemen. Gouden handen zo bleek toen ze even later aan de wastafel mijn schedel boetseerde. Was het de hoofdmassage, was het haar Slavische uiterlijk of haar tongval die me zonder voorafgaande verwittiging deed denken aan Oekraïense vrouwen die vorige week in Parijs met blote borstenprotest kenbaar maakte wat ze van Putin dachten? Of was het mijn jongensachtig machobrein dat me die ongepaste vergelijking deed maken? Het weer dan maar?

“Niets te warm he voor de tijd van ’t jaar?”

Bij de kapper is het weer altijd een veilig maar fantastisch en dankbaar gespreksonderwerp. Om groter onheil te voorkomen zouden alle conversaties met jonge Slavische schone coiffeuses zich tot dat terrein moeten beperken. Het weer is volgens mij het laatste resterende onderwerp waarover veilig kan gesproken worden. Regent het, zal niemand dat feit betwisten, schijnt de zon, zal men dat licht ook niet ontkennen. Veilig terrein dus.

Hoewel het weer geen nadere kennis vereist dwingt het nagenoeg iedereen in een rol van klimaatrecensent die met nauwkeurige precisie kan beoordelen dat die Noordewind inderdaad wel fris aanvoelt en dat het niets te warm is voor de tijd van het jaar.

In tegenstelling tot vele andere dingen is het weer dan ook zowat het enige waar we nooit echt greep op krijgen. Het zijn onbeheersbare krachten die ons ergeren of verbinden. Ze nemen de gedaante aan van koudefronten, hogedrukgebieden, beaufortwindstoten, storingen en sferische schommelingen. Al die dingen overkomen ons, als onverwachte beloningen of als (on)verdiende straf. Om niet onbeslagen op het ijs te komen kan je een bezoek aan de kapper dan ook best laten voorafgaan met het van buiten leren van de verwachtingen op de website van het Kmi. Dat zal de conversatie met de coiffeuse ten goede komen en je zal het risico vermijden dat je gedachten afdwalen naar Oekraïense vrouwen met blote borsten.

Naast de hoofdmassage is het weer dan ook de hoofdreden waarom ik veel liever naar de kapper ga dan naar de tandarts. Ook al omdat het rochelende geluid van een speekselzuiger niet echt bevorderlijk is om een goed gesprek over het weer te kunnen voeren, natuurlijk. En ik kan me voorstellen dat een bezoekje aan de gynaecoloog voor de meeste vrouwen ook niet bepaalt het hoogtepunt van het jaar is om over rukwinden te keuvelen.  Voor hetzelfde geld heb je bij het verwijderen van het speculum namelijk net een vaginale wind gelaten.

De zon van daarnet is verdwenen en het begint keihard te hagelen. “God straft onmiddellijk!” bedenk ik me, de ingebeelde blote borsten en die vaginale wind indachtig.

Romantische verzetsdaad

Veel moedige verzetsdaden heb ik in mijn leven niet gesteld. Meestal verkies ik het veilige pad. Aangeleerd gedrag, vermoed ik.

Gisteren parkeerde ik mijn auto net buiten de stad, in een ondergrondse VINCI-parking.  Op het eerste gezicht zou je dit bezwaarlijk een verzetsdaad noemen.  Toch nam ik dit moedige besluit omdat een parkeerplaats me voor de vierde keer ontglipte.  Telkens werd ze voor mijn neus ingenomen door één of andere onbeschofte verkeersagressor. Ik weet dat verzetsdaden zich dikwijls voltrekken tegen de agressor, behalve gisteren. In plaats van mij verbaal af te reageren op deze zich herhalende boertigheid, besloot ik mijn autootje uit protest niet in de binnenstad te parkeren. Ik verkoos een ruime ondergrondse betaalparking waarin beschaafdere verkeersregels gelden. Bekijk het maar, bende onbeschofteriken!

Toen ik me even later in de Merodestraat bevond, besefte ik maar pas dat ik het zelf allemaal moest bekijken. Ineens was ik een wandelaar geworden in de stad waar ik van hou. Een oude stad die ik hoofdzakelijk als autorijder ken en die tot voor kort zo hard door autorijders werd gedefinieerd dat zelfs het gps-netwerk er overbelast van raakt.

Eerst beschouwde ik deze verplichte wandeling als zinloze arbeid maar algauw begon ik te genieten van mijn zelf opgelegd martelaarschap. De onverwachte vertraging zorgde niet alleen voor rust, het maakte ook dat ik nieuwe dingen zag maar ook dat ik bekende dingen op een andere manier zag. Ik fantaseerde de zesendertig cafés erbij die ooit deel uitmaakten van het straatbeeld in de tijd toen de kazerne nog bemand werd door drieduizend dienstplichtigen die er in de cafés hun soldij kwamen verbrassen.

De wandeling van vierduizend negenhonderd éénentwintig stappen in een van de oudste straten van Mechelen werd een herinnering van samengeperste tijdlagen. Zo zag ik ineens cinéma Lumière, een geklasseerd gebouw dat ooit dienstgedaan had als Karmelietenklooster, meisjesschool en nadien als stadsfeestzaal. Jaren geleden was het de uitvalsbasis bij uitstek geweest voor jonge bakvissen zoals ik die er op romantische wijze invulling probeerden te geven aan hun anders zo zinloos studentenleven.  Twintig was ik, het was nog ver vóór de tijd van Google Maps en Streetview, toen ik aan de overkant van de straat, tegen de muur van het sint-janskerkhof de sterren uit de hemel kuste met een medestudentin aan wie ik mijn hart verloren was geraakt. Toen was ik welbewust naar deze plaats afgezakt. Nu was ik toevallig gepasseerd om erachter te komen dat de straat en de wandelaar buiten herinneringen niets meer met elkaar gemeen hebben.

Melancholie overvalt me. Dat overkomt me wel meer. Ik heb het altijd een beetje bizar gevonden, hoe plaatsen blijven bestaan terwijl de tijd er dwars doorheen raast. Dat ik op dit kruispunt kan staan en me kan herinneren hoe ik daar, jaren geleden iemand kuste in het holst van de nacht. De gebeurtenis is helemaal verdwenen terwijl het een betoverende gedachte is te denken dat die romantische avond helemaal met die plek verweven is geraakt. Dat is natuurlijk niet zo. De muur van het sint-janskerkhof heeft er niets mee te maken, die is wat hij is: gewoon een muur. De herinnering, is enkel voorbehouden aan de muur, aan mezelf, en aan diegene met wie ik de sterren deelde.

Het leven heeft soms een rare manier om gebeurtenissen met elkaar te rijmen.

Als deze quote niet de juiste manier is om het leven samen te vatten, is deze romantische verzetsdaad in een oude stad misschien wel de drijfveer om auto’s er voorgoed uit te verbannen.

Gun me de illusie!

Gun me alstublieft de illusie dat ik iets dat enigzins waardevol is, kan toevoegen aan de banaliteit van dit bestaan. Een bestaan dat zich met echte of valse gevoeligheden hoofdzakelijk in mijn hoofd of in mijn hart afspeelt. Daar ben ik niet uit. Ik weet dat niet geheel met zekerheid omdat mijn romantische hartsgevoeligheid dikwijls verdrongen wordt door mijn emotieverdringende verstand, maar even vaak gebeurt net het tegenovergestelde. De ontgoocheling of de ontnuchtering wordt dan groter naarmate de gedachten en emoties oplossen in de allesverzengende droogte van de werkelijkheid die ik alsmaar weer over- of onderschat afhankelijk van, met welk gelaat zij zich aandient. Ik heb een rusteloze ziel. Dat is het. End of story. Veel meer woorden hoeven daar niet aan versleten worden, en hoewel deze gemoedstoestand voor mij persoonlijk ongemeen en heel uniek aanvoelt, weet ik heel zeker dat ik niet de enige in mijn soort ben die met dit soort verwarrende woeligheid kampt of die er zich een levensechte voorstelling van kan maken. Misschien net daarom dat ik steeds maar opnieuw probeer om dat gevoel in zinnen neer te zetten, al ben ik niet zeker of me dat ooit zal lukken. Die rusteloze ziel speelt me parten en zet me vaak aan de deur, en dat mag je gerust letterlijk opvatten. In dit geval heeft hij me twee komma zes kilometer van mijn veilige thuis gebracht. Om helemaal precies te zijn – ik houd er niet van wanneer details die niet kloppen – bevind ik me op stek tweeënveertig van een vijver, die het Mannenwiel als eigennaam gekregen heeft. Waarom dit zo is, is niet meer te achterhalen maar misschien is dit voor het verdere verloop van dit verhaal niet eens zo belangrijk. In afwachting en in tegenstelling tot de rust die ik er hoop te vinden, contrasteert deze natuurlijke harmonie heel erg met de chaotisch gedachten die in mijn hoofd ronddwalen als rusteloze geesten die zich op de modder van dit stuk pachtgrond van de werkelijkheid naar buiten willen storten. Mocht ik nu uitglijden op het nevelijs dat zich op het gammele hout van deze visplaats heeft vastgevroren, en ik zou kwalijk vallen en verzuipen, ik zou erin kunnen berusten. Immers, wanneer het verleden langer of grootser geworden is dan dat de korter wordende toekomst ooit nog zal kunnen zijn, hoef ik van dat leven niet veel goeds meer te verwachten. Mocht je nu in mijn hoofd kunnen kijken om mij als advokaat van mijn gedachten bij te staan, zou je jezelf de indruk kunnen ontnemen dat ik schuldig pleit of dat mij enige blaam treft. Het zijn immers maar ronddwalende gedachten.

Voorlopig blijf ik dus nog, zelfs wanneer jij me niet de illusie gunt dat ik nog iets dat enigszins waardevol is, kan toevoegen aan de banaliteit van dit bestaan. Ik zou dat gezien de zinloosheid ervan geheel begrijpen, echter in dat geval zie ik mezelf genoodzaakt om me die onfortuinlijke eer te gunnen, al is dat eenvoudigweg dezelfde overmoed die spreekt, waarmee ik me tot nu toe door het leven heb gewoeld.