De dag die ik het meeste vrees

Ooit komt die dag, omdat het leven ons die nu eenmaal opdringt. Een dag waarop jij jouw route zal kiezen en je eigen weg zult gaan. Ook al ligt hij nog ver voor ons, ik vrees dat ik hem nu al haat, die dag.  Wanneer die ochtend aanbreekt zal het er zeker geen zijn als een andere. Laat hem dan ook maar snel voorbijgaan. Mocht die dag zich proberen verbergen in een stralende zomerzon, zal hij toch een beetje koud aanvoelen. Je moeder zal me diep in de nacht achter zich aan naar huis moeten slepen. Ze zal me moeten ondersteunen. Ons vertrouwde huis zal donker, koud en eenzaam aanvoelen want jij zal er niet zijn.

Op die dag zal je de dingen die in mijn hart gebeuren niet opmerken want jouw ogen zullen de ganse dag stralen van blijdschap en geluk. Van mijn gezicht zal je een glimlach kunnen aflezen maar hij zal jou niet vertrouwd zijn. Ik denk dat je hem nog nooit zal gezien hebben. Hij zal lijken op een bewogen glimlach vol emoties, maar eigenlijk zal ik er gewoon een pijnlijke grimas mee proberen te verbergen.

Jouw hand vertrouwd rustend op mijn arm zal mijn stil verdriet verbergen. Mensen zullen mijn niet-gespeelde trots zien wanneer ik me door jouw vastberaden stappen naar voor laat leiden. Ik zal niet weten wat te denken of wat te zeggen. Met de romantische meditatie van een vredige kerk vol blije mensen als storend gezelschap zal ik mijn dapperste best doen om je af te geven aan de man van jouw keuze. Een man die jou van mijn naam zal beroven, om er je een andere te geven, een die ik nog niet ken.

Op die dag zal jij de leeftijd bereikt hebben dat alle deuren van je hart wagenwijd open zullen staan. Op die dag zal je ontdaan van alle ingebeelde kettingen de leeftijd bereikt hebben dat je in bloei zal staan zoals een roos in de sneeuw.  Vanaf dan zal elke ochtendzon jouw dageraad op een andere manier beschijnen.  Jouw moeder zal het vanaf dan, dag in dag uit, s’ zomers en s’ winters een heel klein beetje koud hebben. Net zoals ik.

Op die dag, die ik dus het meeste vrees, zal hij, die niets afweet van ons en niets gedaan heeft om jou al die jaren te zien groeien en rijpen, ons gemeenschappelijk verleden en ons gezamelijk geluk komen wegkapen, als dief van ons deel van het verleden en als zakkenroller van een belangrijk deel van ons bestaan. Ik kan niet anders dan hem nu al haten, deze naamloze, onbekende, gezichtsloze vreemdeling. En toch, mocht hij erin slagen om je gelukkig te maken zal ik niet langer hatelijke gedachten hebben. Neen, in mijn huis zal hij thuis mogen zijn. In jouw hand zal ik hem dan mijn schuchtere hart presenteren, goed wetende dat je van hem zal houden omdat ik zal weten dat jij dat ook zal doen, op die dag, wanneer hij ooit komt.