Categorie: Vertelsel

Een sprookje van kus mijn kloten.

Tegenwoordig wordt me een droomwereld opgedrongen waarin een boosaardige heks niet langer die wrattige, haveloze vrouw met een harige bobbel op haar kin mag zijn, die met een giftige appel een jonge ietwat naïeve vrouw in verleiding probeert te brengen. In plaats daarvan moet ik me een adembenemende mooie vamp voorstellen die met haar betoverende schoonheid vliegend op een Swiffer elke zwakke witte man op de knieën wil krijgen. “Spiegeltje, spiegeltje aan de wand in wat voor een wereld ben ik aanbeland?”

Reuzen torenen niet langer boven ons uit, maar zijn net zo klein en schattig, als de favoriete chihuahua die op de schoot zit van de sensitieve lezer die hierboven de heks cancelde.  De zeven dwergen, zijn gewoon van normale lengte, neem gemiddeld één meter drieëntachtig, wat het een stuk makkelijker maakt om er kleren voor te kopen.

Elfen zijn niet meer die sierlijke wezens die ik me ooit in mijn grenzeloze fantasie mocht voorstellen. Ze zweven niet langer met hun sierlijke vleugeltjes op elfenstof door de lucht. Ze zijn net als ik en jij een gewone sterveling met de voeten vast op de grond, wat betekent dat ze maar figureren in het verhaal en gewoon lopen zoals ieder van ons. En de slechteriken? Die zijn ook niet meer zo slecht als vroeger, in feite zijn ze zelfs best vriendelijk geworden en iedereen wil ze te vriend zijn.

Als gevoelige lezer, zou je je de vraag kunnen stellen, “Wat is dan nog het probleem?” Want, schoonheid is subjectief, en als heksen eruit willen zien als supermodellen, en dwergen als een puberende schooljongen wie ben ik dan om daarover te oordelen? En waarom zou ik me storen aan een wereld waarin reuzen, dwergen, slechteriken en Hobbits allen op die gemiddelde buurjongen van naast de deur lijkt? Het is allemaal toch maar respectvol onschuldig plezier?

Misschien wel maar misschien ook niet. Soms zijn dingen zoals ze zijn met een reden. Neem die heks, bijvoorbeeld. Ze werd in elk sprookje altijd afgeschilderd als lelijk, achterbaks, slecht en verrimpeld. En daar was een goede reden voor. Afgrijselijke heksen en verschrikkelijke monsters vertegenwoordigen namelijk gevaar en illustreren de onbekende en donkere zelfkant van de mensheid. Reuzen en dwergen waren altijd meer dan levensgroot, niet alleen qua gestalte maar ook qua karakter, ofwel supergoed ofwel superslecht. Ze vertegenwoordigen en verpersoonlijkten extremen, lees het beste en het slechtste van de mensheid. Hoe meer ze op ons te laten lijken, hoe meer de lezer dat gevoel van ontzag, verwondering en verbazing verliest, zelfs de kleinste lezer!

En wat slechteriken betreft, die horen slecht te zijn. Zij vertegenwoordigen de obstakels en lastigheden die we moeten overwinnen, de uitdagingen die we moeten aangaan en de duisternis waar we door moeten om onze doelen te bereiken. Zonder dat alles verliest een sprookje of een verhaal alle betekenis en doel.

Dus beste gevoelige lezer die graag al eens een woord doorstreept. Hoewel het onschuldig lijkt om dingen te veranderen door ze aangenamer, vriendelijker en minder angstaanjagend voor te stellen, voor onze moderne gevoeligheden, onthoudt dat er een reden is waarom dingen zijn zoals ze zijn en verhalen geschreven zijn zoals ze geschreven zijn. Soms is het echt beter om de dingen te laten voor wat ze zijn. Je zou er zelfs een beetje haar van op de tanden kunnen krijgen.

Hé daar! Ben je er nog of heb je me al gecanceld? Luister, als jij je voor jezelf een wereld wilt voorstellen waarin heksen supermodellen zijn en reuzen klein en schattig, ga je gang.  Wie ben ik om je tegen te houden. Doorstreep gerust alle woorden waar je aanstoot aan neemt. Verander desnoods het woord “lelijk” in “niet zo mooi voor iedereen”, maar doe het in je eigen boekje maar blijf met je stengels van de andere.  

Sta misschien eens stil bij de gedachte dat de beste dingen in het leven soms net die zaken zijn die uitdagend, ongemakkelijk en ja soms een beetje beangstigend zijn. Soms zijn lelijke slechteriken echt zo slecht niet en af en toe zijn schattige dwergen monsterachtig.

Dus sensitieve schrapper, als je per se met klassiekers wil rommelen, doe het dan voorzichtig en met respect, anders wordt elk verhaal een sprookje van kus mijn kloten. En als je echt groen wil lachen, raad ik je aan eens een verhaaltje van mij te lezen.

Onderschat nooit de kracht van een absurde vergadering

Oké mensen, neem gerust eerst een kop koffie, leun achterover en geniet van dit uitstekend stukje kantoorkomedie! Mag ik je alstublieft even meenemen in de wondere wereld van de absurde vergadering?

Stel het je voor, je zit in een vergaderzaal met een groep ogenschijnlijk verstandige mensen, althans daar moet je van uit gaan.  In het beste geval weet iedereen waarmee ze bezig zijn, in het slechtste geval helemaal niemand. Na de ronde tafel introductie waarop iedereen hun cv afratelt, blijkt dat de vergaderzaal overvol zit met mensen die er eigenlijk niet horen te zitten maar omdat ze zichzelf interessant en belangrijk genoeg vinden, zijn ze er toch.

De organisator van de meeting moet zonder twijfel gedacht hebben, laat ik gewoon iedereen die ik ken uitnodigen. Ikzelf weet ook van toeten of blazen, dus hoe meer zielen hoe meer vreugd, en wat maakt het uit als de helft ervan Candy Crush speelt op hun telefoon of nadenkt over een ‘catchy’ opener van hun Tinderprofiel?

Er worden zaken besproken die misschien interessant zijn, mogelijks belangrijk, soms zelfs essentieel maar beslissingen worden nooit genomen, niet één. Iedereen krijgt om beurten, maar het liefst door elkaar, de mogelijkheid om zich uitgebreid intellectueel te masturberen. Rink aan één en onophoudelijk wordt gepalaverd en gefilibusterd dat het een lieve lust is. Zonder uitzondering neemt iedereen, al dan niet ongevraagd het woord, al is het maar om de vorige spreker te herhalen. Naarmate de meeting vordert, vraag je jezelf af, “waarom zit ik hier, wat doe ik hier maar vooral, waarom maak ik deel uit van deze poging om met de langste of meest zinloze vergadering in het Guinness Book of Records te komen?

Waarom kiezen voor structuur, duidelijkheid en efficiëntie als chaos ook een optie is?

Ik noem vergaderingen als deze vanaf nu witte-, bruine- of zwarte- kippenvergaderingen.  

Meetings als deze verlopen dikwijls volgens eenzelfde stramien. Ze hebben weg van vergaderingen die doorgaans in marketingkringen plaatsvinden. Stel je daarbij een kleurrijke groep hippe mensen voor. Ze werken bijvoorbeeld in een marketingbureau en hebben bijvoorbeeld de opdracht gekregen om voor een lokaal pluimveebedrijf – we zitten nu toch volop in de stikstofcrisis – een unieke en opvallende campagne te bedenken voor promotie van de lokale biologische boerderij die gespecialiseerd is in pluimvee, kiekens dus.

Zonder één seconde na te denken over de opdracht, over het doel van de campagne, laat staan over het budget en hoeveel het grapje mag kosten, heeft het voltallig deelnemersveld zich al vastgereden in een eindeloze discussie en in de vraag of als blikvanger niet best een witte, een bruine dan wel een zwarte kip moet genomen worden.

Aanvankelijk probeert ieder zijn keuze met het juiste argument te verdedigen.

“Witte kippen zijn de klassieke, voor de hand liggende keuze”, zegt een van hen. “Laat daar geen misverstand over bestaan. Ze zijn schoon, puur en zuiver, net als de producten van de bio-boerderij, een no-brainer als je het mij vraagt.”

“In de huidige maatschappelijke context is deze keuze niet te verdedigen. In de modder van een kippenhok zal je altijd de vieze smurrie blijven zien”, zei een wel heel wakkere stem. “Bruine kippen zijn rustieker, neutraler en hebben net dat gezellige, dat – hoe zal ik het zeggen – huiselijke en onpartijdige imago. Onze doelgroep zal zich daarin gemakkelijk herkennen”, ging de klaarwakkere stem verder, “en minderheidsgroepen zullen er geen aanstoot aan nemen want bruine kippen zijn divers.  Ze leggen namelijk witte èn bruine eieren.”

“Stop, en vergeet alstublieft de witte en de bruine Boomer-kippen. Die zijn zoooo jaren tachtig. Zwarte kippen zijn nu top of mind. Zij zijn dè nieuwe next-gen-Z-kip bij uitstek omdat ze strak en modern ogen. Zij alleen kunnen een jong en trendy publiek aanspreken, en laat dat nu nèt onze doelgroep zijn.” “Ja, en zwart verslankt!”, roept een fel geschilderd, luidruchtig, blond kieken dat ook op de vergadering blijkt aanwezig te zijn. De poule in kwestie is voorzien van twee ferme kippenfilets, al zou de kiek in kwestie ook gewoon een kwetterende haan kunnen zijn die denkt dat hij een legkip is.

Uren verstrijken, en standpunten raken steeds verder van elkaar verwijderd. Soms lijkt een compromis over de witte kip in de maak, af en toe lijkt de keuze voor de bruine kip de bovenhand te nemen, maar dan komen voorstanders van de zwarte kip met een ogenschijnlijk doorslaggevend argument, dat het bij nader inzien niet blijkt te zijn, zodat ze terug naar af moeten.

Nergens nog kunnen ze het eens over worden. Naarmate de discussie vordert, komen er steeds nieuwe standpunten en meningen bij. Om geen ‘ondoordachte beslissing’ te moeten nemen, de kleur van de vogel is namelijk niet iets waar lichtzinnig mag overgegaan worden, wordt de definitieve keuze uitgesteld naar de volgende dag.

Wanneer een discussie ontstaat over het geslacht van de engelen kan de nacht geesten doen rijpen!

Als ‘s anderendaags na veel vijven, zessen maar ook na veel zevenen, achten en negens de keuze eindelijk valt op de diverse bruine kip, zij bleek dan toch voor alle partijen een aanvaardbaar modelcompromis, komt ‘out of the blue’ iemand op het lumineuze idee om niet een kip maar een fazant als beeld te gebruiken. “Denk er eens over na,” zei ze. “Een fazant is uniek en onverwacht. Het zal de boerderij echt onderscheiden van alle concurrenten.”

Eerst wordt het idee met de nodige scepsis ontvangen. “Een fazant is niet eens een kip!” protesteert iemand. “Dat beest past niet in onze opdracht.” Maar toen ze meer ideeën begonnen te bedenken lijkt het fazantconcept toch mogelijkheden te bevatten.

Langzaamaan raakt iedereen het eens over het voordeel van het fazantidee. Met het wilde en exotische karakter van de fazant kan het beest gepositioneerd worden als hoogwaardig alternatief voor de doodgewone kip.

Tot iemand vraagt, “en wat denken we eigenlijk van een Kwartel of een Patrijs?”

Onderschat nooit de kracht van een absurde vergadering!

Cupido, Valentijn en het heilige kruis

Eerlijk is eerlijk, ‘strontjaloers’ ben ik op al die harteloze mannen met een totaal gebrek aan romantiek die hun relatie vastgeklikt hebben in oude, maar duidelijke rolpatronen. Zij kunnen morgenavond immers ongestoord, zich van geen kwaad bewust, rustig, zakje chips in aanslag naar de Champions League wedstrijd PSG – Bayern München kijken. Niet zo dus voor deze oeverloos ‘morantisch’ ingestelde sufkop. Ik kan weer aan de slag met oesters, champagne, rozenblaadjes, chocolade, gedempt kaarslicht en met een pikant lingeriesetje, het liefst in de juiste volgorde om het allemaal wat proper te houden.

Reclamedames en -jongens die de voorbije dagen geen kans onbenut lieten om me nogal dwingend met hartjes, chocolade en ‘peperdure rode lingeriesetjes’ op mijn Valentijns-plichten te wijzen, zullen me morgenavond geen geluksvogel doen voelen.  Ook al verwacht ze zelf niets, en al zeker geen ‘peperdure kruis-loze lingeriesetjes’ is net dat niets verwachten wat Valentijn zo venijnig maakt. Immers het zich aan niets verwachten, maakt net dat het een briljante ‘move’ wordt als je het wel doet. Plat, meedogenloos grensoverschrijdend… emotioneel machtsmisbruik, in een waarom #menot-sfeertje.

Je begrijpt dan ook dat ik behoorlijk afgunstig ben op al die tegenovergestelde nieuwe mannen, die Valentijnsdag maar plat commercieel gelul vinden en die fier eigenaar bleven van een totaal gebrek aan geforceerde hoffelijkheid en artificiële romantiek. Zij kunnen, zonder zich moeilijke vragen te stellen, gemakkelijk weerstaan aan de subtiel opgedrongen verborgen verleiders omdat zij geen superdure attributen nodig hebben om er de liefde van hun vrouw mee (om)te kopen.

Het blijft toch wonderbaarlijk hoe reclame en cupido er met venijnige verleiders op 14 februari telkens in slagen om de hoogdag van de liefde te banaliseren en te reduceren tot platte commercie. Wonderbaarlijker is nog dat mannelijke jagers met bankkaarten en vrouwelijke prooien met nieuwe rode lingeriesetjes dit jaarlijks terugkerend ‘lockbite-event’ nodig hebben om er hun steendode liefdesleven mee te reanimeren.

Alleen de vraag blijft, wie houdt wie voor de gek en wie bedacht deze slechte commedia del arte?  Goed geweten trouwens, dat de patroonheilige van Valentijn, de hoofdrolspeler van dit gebeuren, niemand meer maar ook niemand minder is dan pater Valentinus, een ‘contrair heilig paterke’ uit de middeleeuwen, die dik tegen de zin van de keizer, in ’t geniep verliefde soldaten trouwden terwijl hem dat ten stelligste verboden was omdat hen dat zou afleiden van de oorlogsmissie.

Schappelijke mens die Valentinus, daar niet van, en alle lof voor die contraire dienaar van het ‘heilige’ kruis.  Ik vraag me alleen af, waar en wanneer de rode lingerie, de champagne en de chocolade erbij gesleurd werden want die spullen waren bij mijn weten in het jaar 270 nog niet uitgevonden.

Slechtste seks-ever

‘Is het af, en kan ik hem lezen?’ vraagt ze me, langs de neus weg, terwijl ze zichzelf voor de derde keer koffie inschenkt.

‘Bijna, geloof ik, maar wanneer is af, af genoeg?’ snoef ik lichtjes geïrriteerd. Ik bedoel maar, ‘Wanneer is het echt goed genoeg?’
‘Oei’, piept ze verwonderd, luider dan nodig met een klemtoon die laat uitschijnen dat mijn antwoord haar niet geheel aanstaat.

‘Is het uitstelgedrag of zo?  Ben je ‘weer’ op zoek naar onbestaande redenen die als excuus dienen om iets niet te doen, of ben je in je hoofd ‘weer’ al je gedachten met de grond gelijk aan ’t maken om ze nadien ‘weer’ op te bouwen?’
Om ervan af te zijn, antwoord ik, ‘Zoiets ja, misschien. Dat zal het wel zijn’, goed wetende dat ze met dat antwoord noch vrede, noch genoegen zal nemen.

Ze slaakt een diepe zucht, alsof ze net de slechtste seks-ever heeft gehad. Met haar strengste blik-ever inspecteert ze me van kruin tot teen met donkere ogen die me vanachter een vierkant brilletje taxeren alsof ik nog iets op te biechten heb. Tegelijkertijd trekt ze de linker wenkbrauw vier millimeter op zodat drie denkrimpels op haar voorhoofd verschijnen die haar gezicht nog een strengere aanblik geven.

‘Zijt daar mee getrouwd’, bedenk ik minachtend, zoekend naar de reden van die ontgoochelde zucht omdat ik vermoed dat mijn antwoord op haar hetzelfde effect had alsof ze net de slechtste seks-ever heeft gehad.  Ik kan geen reden bedenken omdat ik onmogelijk kan weten of vrouwen überhaupt een zucht slaken wanneer ze net de slechtste seks-ever hebben gehad aangezien mij dat nog nooit is overkomen.

Goede seks is namelijk net zoals een boek dat nog niet is uitgegeven, het is nooit helemaal af en het is nooit klaar genoeg. Het is nooit een halfslachtige poging. Het is eveneens pruts- en foefelwerk en het duurt net zolang tot wat ik wil bereiken er helemaal vanaf spat.

Whatever… Fomo-foemp!

Ik sta opnieuw op een kruispunt in mijn leven. Ik ben 53.  Uitgaan, nieuwe mensen ontmoeten, gedoe, het interesseert me niet zoveel meer. Ik heb genoeg ‘vrienden’ op facebook. Anders dan die kwebbels die mijn vrouw afgelopen maandag had uitgenodigd om te wijnen, kan ik hen muten wanneer ik dat wil. Handig toch? Maar serieus, ik heb het gevoel dat ik in mijn leven opnieuw op een splitsing sta. Het ergste stuk van de midlifecrisis ligt achter mij, althans dat denk en hoop ik.  Ik ben erachter gekomen dat het allemaal niet beter meer wordt.  Grootvader zie ik me de eerste paar jaar niet onmiddellijk worden en mijn professionele leven kabbelt verder gelijk een beekje dat het hard te verduren heeft gehad met de opwarming van de Aarde.

Wat blijft er dan over om mijn tijd te doden?

Juist, met mijn geliefkoosde hobby, mensen beoordelen.  Laat facebook daar nu het ideale medium voor zijn. Gisteren was ik door de profielen van mijn allernaaste familie aan t scrollen. Gewoon om me ervan te verzekeren dat ze nog steeds marginaal en racistisch zijn. Grapje, daarvoor heb ik facebook niet nodig. Dat staat ook op Instagram, Whatsapp en tinder en als ik ze tegen ’t lijf loop hoeven ze hun mond niet open te doen om me daarvan te overtuigen.

Al scrollend door de wondere wereld van facebook botste ik op een van mijn ‘vrienden’.  Niet dat ik hem de afgelopen tien jaar in ’t echt ontmoet heb, laat staan dat ik er IRL ooit een woord mee gewisseld heb. Nieuwe virtuele vrienden heb je nooit genoeg toch?  In zijn laatste bericht las ik dat hij een pauze neemt van Social media. Heb je mensen dat ooit zien doen? Dat gebeurt altijd met een plechtige aankondiging: “Ik heb er even genoeg van, ik neem een digitale detox, #moedig, #getttingalife, #lifesbetter@dentoog.”  Met deze moedige post wanen ze zich de nieuw held van het internet.

Wat ze niet weten is dat, voor ze dit bericht plaatsten, het niemand al een bal kon schelen. Ze whatever-en door het leven en verwachten dat we hun ge-whatever onthalen met bloemen en lofzang, duimpjes, likes, shares en retweets. Als ze er niet genoeg krijgen geven ze er met een virtuele pruillip de brui aan. Zo kwam ik er bijvoorbeeld gisteren achter dat hij, mijn virtuele beste vriend’, een maand lang het gras niet had afgereden, #maaimeiniet, #zetjelevenopgroen, #blijvoordebij en dat hij vier weken geleden voor de tweede keer in die week sushi besteld had, #teriyakistraffewasabilol, #sushiloversarebetterloversyolo.

Waarom schrijft iemand überhaupt een bericht om aan te kondigen dat hij vanaf morgen een facebookbreak neemt? Ik vraag het me af. Dat is toch min of meer hetzelfde als nu het glas heffen en je ladderzat drinken op het feit dat je morgen stopt met drinken om dan rond het middaguur een aperitief te ‘nuttigen’ omdat je de track niet onder controle krijgt? #slechtefbdetoxstart, #facebookbreakfail, #zoujeniebeternekeerietsnuttigsdoenfomofoemp

Killerbody van de kinderboerderij

Omdat ik, zoals jullie onderhand al weten, een bijzonder complexe relatie met mijn gedachten te onderhouden heb, luister ik af en toe naar podcasts van life-coaches, psychologen, of andere zielenknijpers. Ook verslind ik gulzig essays en artikels over geestelijke gezondheid en mentale kwesties. Nu ik erover nadenk, een bezigheid waar ik bedacht moet op zijn het niet te veel of te diep te doen, vermoed ik dat ik mijn respectabele leeftijd alleen maar heb kunnen bereiken door af en toe mijn verstand te gebruiken en mijn gedachten te pijnigen.

Het idee dat mijn verstand zomaar iets is wat ik bezit, wat ik cadeau gekregen heb, vind ik zelfs een beetje beangstigend.  Ik maak me wijs dat denkvermogen, al dan niet kritisch, iets is waar ik aan kan sleutelen, iets waar ik in moet investeren om het gezond te houden. Als ik eerlijk met mezelf ben, denk ik ook zo over mijn kathedraal, mijn lijf zij het iets minder fanatiek.

Mooie lijven worden geprezen en worden nagekeken. Dat geldt zeker voor vrouwen van vijfentwintig, toch koester ik de hoop dat dit ook opgaat voor mannen van mijn leeftijd, al heb ik wat dat laatste betreft minder ambitieuze verwachtingen. Mogelijks zullen vrouwen van vijfentwintig mijn uit de band springende gedachten nog wel sexy vinden, de kans dat ze die mening ook zijn toegedaan over mijn uitzakkende lijf, schat ik iets kleiner. Het zij zo maar dat neemt niet weg dat mooie lijven in balans geen drama’s meemaken in paskamers, een gebeurtenis waar ik zelf onlangs deelgenoot van was toen ik een nieuwe broek paste in een hippe kledingboetiek die eigenlijk niet bij mijn leeftijd past.

Neemt niet weg dat een strakke body, waarover ik tussen haakjes (nog) niet beschik, doorgaans aantrekkelijk bevonden wordt omdat dat discipline, zelfzekerheid, en doorzettingsvermogen uitstraalt.  Een strak lijf in balans zorgt voor zelfvertrouwen, enfin, dat laat ik me toch graag wijsmaken door de zielenknijpers die ik beluister.

Ik ben, laat daar vooral geen twijfel over bestaan, als het op lichaamsbeweging en diëten aankomt een nationale ramp, ik eet gewoon te graag en bewegen, ja daar heb ik helemaal een broertje aan dood.  Toch heb ik mezelf, nadat ik eerst de psychologische grens van 110 kg moest overschrijden, ertoe kunnen aanzetten mijn voedingsgewoonten eens onder een vergrootglas te nemen.

De eerste dagen van mijn spartaans dieet voelden wat vreemd aan, als een soort wrange nostalgie alsof ik dit allemaal al eens doorstaan heb.

Vermageren is mijn ding niet maar wie lijdt, zal herrijzen! Ik mag en zal niet genieten, want daar gaat het niet over. Ik moet afzien om straks blij te worden van het resultaat dat deze hongersnood me zal opleveren. Lees: een gezonde geest in een strak lijf.  Het voelt aan alsof de heiland in hoogsteigen persoon in mij is neergedaald. Alleen, ik zal niet leiden voor de andere, ik moet lijden voor mezelf, met de ogen strak gericht op wat ik eet, wat ik niet eet en vooral op de weegschaal.  Het ultieme doel voor ogen houdend, een killerbody.

Na veertien dagen, sla met lange tanden te eten, op muesli te knabbelen alsof het kaviaar is en mezelf vol water te gieten, ik lijk wel een aquarium die elke dag moet gevuld worden, begin ik het stilaan op de zenuwen te krijgen. Ik verloor snel vier kilogram maar kwam nog sneller anderhalve bij omdat elke tomaat van vijftig gram die ik eet, de dag nadien anderhalve kilo lijkt te wegen wanneer ik mijn goddelijk wordend lijf op de weegschaal hijs.  Ik begin mijn boxershort te wegen en hoop erop dat als ik ze uitspeel en dan in mijn adamskostuum op de bascule sta, ze plotseling twee kilo zou wegen.

Van dat verdomde dieet begin ik stilaan te duizelen en verlang heimelijk naar een biechtstoel om mijn verstand te laten spreken. Ben ik niet te oud voor een killerlijf, in de wetenschap dat vijfentwintigjarige dames toch alleen maar voor mijn verstand in zwijm vallen?  Ik luister naar de gedachten die ik vertrouw en me influisteren dat ik gewoon op zoek ben naar het genot van een halve liter crème-glace. Waar vind ik die? “De kinderboerderij”, antwoordt mijn verstand me enthousiast nog voor ik me de vraag gesteld heb.

Wat hou ik van mijn verstand, mijn lijf kan mijn kloten kussen, de zielenknijpers die me deze onzin ingefluisterd hebben trouwens ook!

Vaginale rukwind

Er was geen samenloop van omstandigheden. Sterker nog, toen ik gisterenmorgen mijn ogen opentrok, had ik onmogelijk kunnen voorspellen dat ik een paar uur later in een kappersstoel zou zitten. Dat gaat zo bij mij. Een bezoek aan de coiffeur overvalt me altijd onverwachts, zoals een acute drang die opkomt, een beetje vergelijkbaar met grote kak.

Ik heb er al vele versleten maar tegenwoordig ga ik om me te laten kortwieken terug naar ‘De Platte’. Waarom de kapper in kwestie door het leven gaat als “De Platte”, ik heb er het raden naar. Ofwel kreeg hij die bijnaam omdat hij niet echt een breed gezicht heeft. Als je goed kijkt lijkt het alsof hij ooit niet snel genoeg uit een lift is gestapt waardoor hij met zijn smikkel tussen de liftdeuren is beland, ofwel kreeg hij die naam omdat na je bezoek je portefeuille plat is. Beiden zouden kunnen. Maar het moet gezegd, haren in de juiste snit op lengte knippen, dat kunnen ze bij “De Platte”.

Zoals steeds viel ik dus geheel onverwacht binnen. “Iemand van de dames tijd om mijn haren een beetje langer te knippen?” Onnozele mopjes doen het niet altijd wanneer je van iemand iets nodig hebt, maar kappers en obers zijn een uitzondering op die regel. “De Platte” reageerde niet verrast. “Ik zal eens kijken of we je er in de rapte tien jaar jonger kunnen laten uitzien, een momentje he manneke”, zei hij tegelijk gesticulerend naar een van zijn snoeipoezen, om haar in een voor een leek niet verstaanbare gebaren te vragen of ze tijd had om mij te knippen. Dat had ze.

Natali uit Albanië, ging me onder handen nemen. Gouden handen zo bleek toen ze even later aan de wastafel mijn schedel boetseerde. Was het de hoofdmassage, was het haar Slavische uiterlijk of haar tongval die me zonder voorafgaande verwittiging deed denken aan Oekraïense vrouwen die vorige week in Parijs met blote borstenprotest kenbaar maakte wat ze van Putin dachten? Of was het mijn jongensachtig machobrein dat me die ongepaste vergelijking deed maken? Het weer dan maar?

“Niets te warm he voor de tijd van ’t jaar?”

Bij de kapper is het weer altijd een veilig maar fantastisch en dankbaar gespreksonderwerp. Om groter onheil te voorkomen zouden alle conversaties met jonge Slavische schone coiffeuses zich tot dat terrein moeten beperken. Het weer is volgens mij het laatste resterende onderwerp waarover veilig kan gesproken worden. Regent het, zal niemand dat feit betwisten, schijnt de zon, zal men dat licht ook niet ontkennen. Veilig terrein dus.

Hoewel het weer geen nadere kennis vereist dwingt het nagenoeg iedereen in een rol van klimaatrecensent die met nauwkeurige precisie kan beoordelen dat die Noordewind inderdaad wel fris aanvoelt en dat het niets te warm is voor de tijd van het jaar.

In tegenstelling tot vele andere dingen is het weer dan ook zowat het enige waar we nooit echt greep op krijgen. Het zijn onbeheersbare krachten die ons ergeren of verbinden. Ze nemen de gedaante aan van koudefronten, hogedrukgebieden, beaufortwindstoten, storingen en sferische schommelingen. Al die dingen overkomen ons, als onverwachte beloningen of als (on)verdiende straf. Om niet onbeslagen op het ijs te komen kan je een bezoek aan de kapper dan ook best laten voorafgaan met het van buiten leren van de verwachtingen op de website van het Kmi. Dat zal de conversatie met de coiffeuse ten goede komen en je zal het risico vermijden dat je gedachten afdwalen naar Oekraïense vrouwen met blote borsten.

Naast de hoofdmassage is het weer dan ook de hoofdreden waarom ik veel liever naar de kapper ga dan naar de tandarts. Ook al omdat het rochelende geluid van een speekselzuiger niet echt bevorderlijk is om een goed gesprek over het weer te kunnen voeren, natuurlijk. En ik kan me voorstellen dat een bezoekje aan de gynaecoloog voor de meeste vrouwen ook niet bepaalt het hoogtepunt van het jaar is om over rukwinden te keuvelen.  Voor hetzelfde geld heb je bij het verwijderen van het speculum namelijk net een vaginale wind gelaten.

De zon van daarnet is verdwenen en het begint keihard te hagelen. “God straft onmiddellijk!” bedenk ik me, de ingebeelde blote borsten en die vaginale wind indachtig.

Vuisten tot witte knuisten geklemd

Neem hem nu, een grijzig, ambtenaar-achtig figuur die eruitziet alsof alle menselijke gevoelens in hem al jaren geleden verdampt zijn tot grauwe sleur.  Of zijn vrouw, met haar vormloze gestalte, flutjeshaar en verfrommeld uiterlijk waardoor hij nauwelijks nog uitgenodigd wordt om naar haar te kijken.  Het omgekeerde gebeurt trouwens al jarenlang niet meer. Hoewel het nooit een bewuste keuze geweest is, zijn ze de interesse in elkaar al jaren kwijt.  Hun dag speelt zich grotendeels af in hun eigen kleurloze bubbel waarin ze zich terugtrekken om er hun verwrongen emoties en gedachten te cultiveren tot geriefelijk ingetogen geduvel waarmee ze elkaars leven belemmeren.

Ik zie ze wegkwijnen, zij met opgetrokken knokige knieën, terwijl ze machteloos haar vuisten tot spierwitte knuisten klemt. Hij zwijgend, gevoelloos en cynisch voor al hetgeen wat rondom hem gebeurt. Beiden eraan gewend geraakt dat ze in een dip zitten die nog een leven lang moet duren. Zonder woorden, zonder emotie of zonder grote verwijten sussen ze elkaar met de idee dat je van de vloer af niet dieper kan vallen als je al in de kelder ligt.

Wat de grijsaard uitstraalt is niet wat hij voelt. Het liefst van al zou hij haar stilletjes toefluisteren, “…zelfs met krulspelden in je flutjeshaar en met jouw kousen half afgezakt tot op je enkels en met die oude badjas rond je uitgezakte lijf, ben je nog steeds mooi om naar te kijken.” Maar hij zwijgt, uit gewoonte, uit angst voor, … hij weet niet wat.

Ook zij wil het liefst van al ontdooien maar in haar gewoontegedachten raakt ze niet verder dan een “… zelfs in het bijzijn van mijn vrienden of van jouw kinderen ben je een ramp.  Dan maak je wel venijnig lawaai en spreek je me wel tegen.  Met het overschot van de tijd loop je maar te zwijgen en rond te dolen in je eigen beknotte wereldje. Eigenlijk ben je niets minder dan een bullenbak en een tiran. Op die momenten twijfel ik zelfs of je een ziel hebt…”

Hoewel ze het heel graag willen, ontdooien ze niet… Hoe hebben ze het ooit klaargespeeld om elkaar een enkel plezier te doen? Of om elkaar graag te zien. Je kan je dat afvragen. Of hoe ze elkaar ooit het hof gemaakt hebben en hoe ze zo van elkaars leven vervreemd raakten. Misschien omdat zij op haar moeder lijkt, of hij op zijn vader? Die hadden ook niets meer om liefde mee te inspireren.

En toch denken zij ook wel eens. “Ondanks alles ben je mijn man, niettegenstaande ben je mijn vrouw.”  Mocht hij een poging doen om een beetje gewicht te verliezen, een ietsepietsje aan sport te doen en zich iets minder in zijn eigen spookwereld terug te trekken. Mocht zij proberen iets vriendelijker te zijn. Af en toe een glimlach op haar gezicht, een onhandige knuffel… misschien, dan? Zouden ze dan elkaars hart opnieuw kunnen dragen zodat het wulpse meisje terugkeert en die onhandige jongeman opnieuw verschijnt die elkaar zoveel geluk gaven wanneer ze altijd elkaars hand vasthielden?

Gelukkige koppels zien er allemaal eender uit. Ongelukkige mensen denken dat ze helemaal alleen staan. Mensen, ze zijn er in alle soorten. Sommige staan alleen maar goed met zichzelf. Andere zoeken hun heil in het geluk van anderen. Er zijn er die naar binnenkijken en er zijn er die naar buitenkijken.  Ze komen in allerlei soorten en maten. Maar zonder een beetje liefde, een ietsepietsje begrip en warmte, stellen ze niets voor. Gerald Walschap schreef het veel beter dan ik het ooit zou kunnen bedenken, “Niemand is iedereen en iedereen is niemand, de mens ge kunt daar niet aan uit, en aan een koppel al zeker niet.”

Ikzelf en mijn mensen? …  Ik weet het allemaal niet zo goed en dat ‘niet weten’ zou nog boeken kunnen vullen, maar ik ben Walschap niet.

Met Jan en alleman

Vandaag mag het met Jan en alleman. Het is namelijk internationale knuffeldag. Niets moet natuurlijk, want moeten… doen we dat niet al genoeg?  Maar toch, als ik mensen mag geloven die er meer van weten is het enige wat je vandaag het beste kan doen om je zweverige en gelukzalig te voelen … knuffelen en troetelen.

Dus, grabbel vandaag zo veel mogelijk mensen vast. Het maakt niet uit wie. Bekend of onbekend. Knijp ze fijn en stop er vooral niet mee. Doe het minstens eenentwintig dagen lang, gedurende tien minuten, liefst langer. Naar het schijnt word je dan pas oeverloos gelukkig. Dat wordt een uitdaging, zeker voor mezelf want ik word al ongemakkelijk wanneer vreemd volk mijn persoonlijk territorium betreedt. Maar alles voor de wetenschap. Knuffelen dus… met Jan en alleman. Dat wordt nog wat.

Knuffelen schijnt immers onmiskenbare voordelen te hebben.  Het lichaam zou in overvloed oxytocine aanmaken. In de volksmond beter gekend als het knuffelhormoon. Hoewel ik hormonen door de band genomen voor geen meter vertrouw, zou deze stof in tegenstelling tot hormonen die ik ken en die maandelijks onheil bij de vrouw veroorzaken, gevoelens van onzekerheid en angst verzachten. Het zou ook de cortisolspiegel in het bloed verlagen zodat stress en onrust verdwijnen als sneeuw voor de zon. Bovendien zou mijn bloeddruk na een paar dagen vel tegen vel gelegen te hebben al verlagen met een paar punten. Als ik de wetenschap mag geloven zal ik me ook minder eenzaam en gespannen voelen en word ik zelfs sociaal en zelfzeker.

Dus verschiet niet als ik je een van de komende dagen tegen mijn gilet trek en je in mijn persoonlijk grondgebied sleur. Het is voor de wetenschap en mijn gelukzaligheid. De toeken op mijn bakkes, de koorts- en keelpijn en de smaak- en geurverlies neem ik er graag bij …

Nieuwjaarsbrief

Omdat elke nieuwjaarsbrief moet geschreven worden, bevind ik me achter mijn computer, of wat had je gedacht. Door een paar keer op backspace te drukken wis ik ‘sfjlmie;kfoe’, letters die ik haastig maar foutief heb ingetikt omdat mijn handen zich bij het typen op de verkeerde rij van het klavier bevonden.  

Door de letterkeuze en de uitlijning te veranderen kan ik deze tekst zonder enige moeite een mooiere bladspiegel geven. Mocht het capslock ongewild vergrendeld zijn, waardoor dit tekstje onbedoeld in hoofdletters zou verschijnen, kan ik met één enkel commando datgene wat ik geschreven heb in kleine letters veranderen, zoals ik het bedoeld heb.

Met een spellingscontrole kan ik snel voor de hand liggende fouten verbeteren. Toegegeven, en tot ergernis van velen, een controle die ik dikwijls uit luiheid niet al te nauwgezet doe. Om maar te zeggen, blind typen is ongevaarlijk, tenzij deze tekst in handen zou vallen van taalpuriteinen. Zij vinden altijd wel een komma of een punt dat moet verplaatst worden, of een zin of een alinea die te lang of te kort is. Ze kunnen me wat.

Soms gebeurt het dat ik in een tekst woorden verplaats, dat ik synoniemen bedenk of dat ik zonder aanwijsbare reden tegenwoordige tijd verander in verleden tijd. Iedereen die ooit meer dan twee woorden na elkaar geschreven heeft, snapt wat ik bedoel. Wanneer je dan de zinnen herleest die net uit je pen gevloeid zijn kan het zijn dat al wat je geschreven hebt veranderd is in een onoplosbaar kruiswoordraadsel.

Op zulke momenten herinner ik me altijd die wonderbaarlijke knop die zich linksboven op de werkbalk van mijn computer bevindt. Door op die magische knop te klikken wordt alles weer normaal, zoals voorheen en precies zoals het was voor ik met mijn blunders begon. In mijn leven heb ik zulk een ongedaan-maak-functie heel dikwijls hard gemist.

“Undo” zou, wat dat betreft, een basiscommando in het leven moeten zijn. Dit jaar hadden we die ongedaan-maak-functie heel hard kunnen gebruiken.  Omdat ’21 zich als start van de ‘roaring twentie’s’ had aangekondigd, leek niets te vermoeden dat het afgelopen jaar evenveel of meer gelijkenissen zou vertonen met het voorgaande waardoor het leven opnieuw even chaotisch werd als dat aan wat eraan voorafging. Opnieuw gebeurde zoveel onbegrijpelijke of onvoorspelbare dingen die opnieuw zo hard tot reusachtige maatschappelijke ergernissen geleid hebben dat een undo-knop wel handig ware geweest. Ik ga de feiten, hoe ook jij ze aanvaardt, niet herhalen want ze komen me de strot uit. Voor sommige mensen heeft ongedaan maken van fouten nu al zijn limieten bereikt. Ze kunnen me wat.

Ik moet nu gaan want uit lompigheid stootte ik net mijn koffie om. Ik probeerde ‘undo’ maar die verwijderde alleen de laatste alinea die ik pas geschreven heb. Helaas, met de ongedaan-maak-knop van het leven kan ik dus ook niet helpen. Hij is namelijk nog niet uitgevonden en de vraag blijft of dat überhaupt ooit zal gebeuren. Zullen we de puinhoop van het leven dan niet gewoon zelf oplossen? Laat ons daar in ’22 mee beginnen. Met een klein beetje meer verdraagzaamheid, liefde en zorg voor elkaar zal het lukken. Denk je niet?

Geen scheet over de lippen gehad!

“Met de dag begin jij meer op je vader te lijken”: bitste ze me nogal kortaf toe nadat ze haastig de ontbijttafel verliet zonder dat daar in mijn ogen aanleiding voor was.  Mijn permanent aanwezige vrouwelijke huisgenoot die zichzelf voor onduidelijke redenen een hogere rang in de familiale hiërarchie heeft toegeëigend, was overduidelijk geërgerd. Ze blafte in een bitse uitval verder: “Hoe dikwijls nog? Niet met je mondvol!” Met die laatste snibbige schimp was, naast mijn allerlaatste broodkruimel ook mijn allerlaatste twijfel weggenomen. Het was glashelder dat het niet mijn vaders allerzachtaardige kant was die ze in gedachten had toen ik een paar tellen geleden de vergelijking met hem moest doorstaan. Geen idee welk beeld ze van mijn pa precies voor ogen had maar ik durf er gif op nemen dat het niet zijn voordeligste kant was.

Ik zou het licht van de zon ontkennen, mocht ik u proberen overtuigen dat ik met mijn vader geen enkele genetische overeenkomst heb.  Men zou terecht andere vragen kunnen stellen, moest dat niet het geval zijn. Die mens heeft me per slot van rekening verwekt. Neem nu bijvoorbeeld de omvang van onze hoofden. Dat is duidelijk een niet te verloochenen uiterlijk verschijnsel dat de Pultau-dynastie al eeuwenlang generatie op generatie doorgeeft. Mijn zonen zijn ook met datzelfde, in het oog springend genetisch kenmerk belast. En die last mag gezien de omvang ervan redelijk letterlijk genomen worden. Zou u ons niet kennen, geloof me dan maar op mijn woord dat wij, Pultau ’s dè “hoofdreden” zijn waarom het woord bol in Van Dale omschreven wordt als “rond lichaam dat begrensd wordt door een gebogen oppervlak waarvan alle uitstekende punten even ver verwijderd zijn van het middelpunt”. Zou u ons in levenden lijve zien, u zou vaststellen dat wij allemaal over datzelfde grote pompoenenhoofd beschikken als vader zaliger, in de veronderstelling dat u mijn vader zaliger in eigen persoon gekend heeft natuurlijk. Wat hij naast grote karakterkoppen nog ongewild aan ons heeft doorgegeven is zijn gulzige eetlust. Volgens hem was dat het gevolg van de oorlogsschaarste. “Als ge toen niet haastig waart en pakte wat ge kon krijgen, had ge niks!” Ik kan hem die zin met zijn tandeloze mondvol nog horen smakken. Ridderlijk toegegeven, kokette tafelmanieren, het zijn niet de sterkste punten van het geslacht Pultau. Niet dat wij als onbeschofte Neanderthalers werden opgevoed, zeker niet, want mijn ma, eveneens zaliger, kon een erwt nog in vieren snijden alvorens ze er zuinig en zonder gesmak een half uur op te kauwen.

Ik vertel u dit alles omdat de vrouw des huizes de kwaal waaraan zij leidt niet langer meer kan onderdrukken. De diagnose die ze nota bene zonder doktersbezoek bij zichzelf stelde, heet Misofonie. En dat beste mensen is een bijzondere aandoening. Terwijl ze eigenlijk gewoon onverdraagzaamheid bedoelen, is Misofonie de medische term die psychologen bezigen om overgevoeligheid voor specifieke geluiden te benoemen. Hoewel het een vrijwel onbekend verschijnsel is, zijn witjassen het er roerend over eens. Misofonie is een psychische afwijking die zich kenmerkt door een extreme afschuw van bepaalde geluiden.  Geluiden die Misofonie veroorzaken en zelfs tot woede-uitbarstingen of agressie kunnen leiden zijn bijvoorbeeld het voortdurend kuchen van iemand in de directe omgeving, het hoorbaar peuzelen aan een kippenbout of zelfs de ritmische ademhaling van een geliefde kan irriteren en stoppen doen doorslaan. Een te luide scheet of een verdwaalde boer kunnen voldoende aanleiding zijn voor een echtscheiding of voor intra-familiaal geweld.

Wanneer je me dus straks met een blauw oog of een gebroken arm ziet rondlopen, betekent dit waarschijnlijk dat ik te luid geslikt heb, dat ik te hoorbaar of te uitdrukkelijk ademde of dat ik een boer niet langer meer kon onderdrukken want geloof me wanneer ik u zeg dat ik een scheet in haar bijzijn, al maandenlang niet meer over de lippen heb gehad.

Het meisje met de parel

Ik wacht geduldig op de stilte van de nacht en observeer mezelf hoe ik naar de dingen kijk. Ik ben te beschaamd om op te schrijven wat ik zie. Niemand zou me geloven. Stapelzot zou men mij verklaren. Veel aandacht kan ik aan mijn nachtelijke beschouwingen niet besteden, want naast mij ligt iemand die op het punt staat om mijn gedachten met een stil gesproken betoog te onderbreken. Nu ja stil, het is maar wat je stil noemt. Ondersteund door ongeveer vijf kussens waarvan er zich minstens twee tussen haar benen bevinden, is de betere wederhelft van mezelf zonet luidop aan een onverstaanbaar gesprek begonnen. Op ongeveer dertig centimeter verwijderd van mijn rechteroor prevelt ze wartaal die alleen door uit haar mond kan uitgesproken worden. Ik versta er dan ook geen woord van.

Het zal vast wel een ontspannende gedachte zijn te dromen dat je altijd gelijk hebt.  Niet dat ze zich daarvoor per se in dromenland moet bevinden om dat te denken, maar dat terzijde. Ik geloof dat ze droomt over een reclamespot van vanillepudding waarin ze de hoofdrol heeft. In vanillepuddingreclamespots zijn vrouwen namelijk altijd goed gezind en geduldig. Neem bijvoorbeeld die reclame van La laitière. Kan je haar voor de geest halen?  Dat door Vermeer geschilderde melkmeisje wie in een middeleeuws tafereel, roerend in een kom van volle melk luchtige vanille feuilleté maakt. Volgens gaat haar droom daarover, en anders poseert voor Vanmeer als meisje met de parel, dat kan ook. Met die ongedwongen glimlach, lijkt ze vrolijker en praat ze minder dwingend dan wanneer ze zich ten volle bewust is van de woorden die ze spreekt. Niet dat wij ruzie maken hoor, ver van en misschien is dat feit op zich nog angstaanjagender. Waarom zou je ruzie maken met iemand die je even koud laat als stijf geworden vanillepudding als je in plaats daarvan voor onverschilligheid kan kiezen?

Ik laat mijn gedachten verdampen in de nacht en besluit ze uit te stellen naar later. Misschien verdwijnen ze vanzelf of worden ze alsnog overvleugeld door vrolijkere waanzin. Eenzaamheid in je hoofd is op zich best wel een fijne gewaarwording tenminste als je het niet te dikwijls moet voelen. Overdag versta ik als geen ander de kunst van ongebalanceerd nietsdoen maar eens het licht opgeslokt werd door het duister kwel ik mezelf met de gedachte dat ik liever uit een raam zou springen. Voor alle duidelijkheid, uit een raam dat zich op het gelijkvloers bevindt. Ik ben namelijk geen held, of wat dacht je? Ik verklaarde die laatste verzonnen intentie, niet omdat ik eraan twijfel dat de mensen mij niet begrijpen maar gewoon omdat ik niet met zekerheid kan zeggen dat ik dat zelf doe.

Toen ik vanmorgen wakker schoot en ik het slib uit mijn ogen gewreven had, bekeek ik haar met de ogen van een vreemde vis die ikzelf niet graag zou vangen. Heb ik gesnurkt vroeg ik? Neen antwoordde ze, je hebt gedroomd. Een nachtmerrie denk ik. Iets over Vermeer en vanillepudding?  

Brakke travestiet.

Ik ben een slechte travestiet.  Ik ben zonder twijfel de slechtste travestiet die ooit zal hebben bestaan. Niet dat ik dit feit als een grote ontgoocheling beschouw, neen maar eerlijkheid heeft zijn recht en die gebiedt te zeggen dat het me nog nooit gelukt is om travestiet te zijn, en als homo of transgender deug ik evenmin.  Bijgevolg behoor ik gewoon maar tot het voorspelbaar, duffe gedeelte van het mannelijke geslacht dat door hormonen gedreven, met vastberaden tred hunner piet achterna host.  Aan dit eerder toevallige levenslot heb ik geen enkele persoonlijke bijdrage noch enige verdienste. Men kan mij er dan ook niet van beschuldigen.

Toen God, in de tuin van Eden tot Adam (het tot dan toe enige wezen dat voorzien was van een piet) de gevleugelde, niet mis te verstane woorden sprak, “Gaat heen en vermenigvuldigt u”, kan men Adam bezwaarlijk van dovemansoren verdacht hebben. Nu zijn nageslacht stilaan een kleine acht miljard eenheden telt, blijkt het met dat verplicht gaan en vermenigvuldigen, van begin af aan wel snor zat. De mannelijke nazaten van Adam zijn door de eeuwen heen namelijk steevast hun beste been blijven voorzetten, en de meeste van Eva’s nakomelingen bleven, op één luttele uitzondering niet te na gesproken, allemaal gul en royaal bevlekt ontvangen, al heeft zij zonder dat daar twijfel mag over bestaan, meer verdienste aan dan Adam.  Zij had met die grijplustige handjes van haar maar van die jonagold moeten afblijven, een onbegrijpelijke dwaling waarvan de verstrekkende gevolgen ondertussen genoegzaam bekend zijn. We blijven vogelen om te bestaan en we blijven bestaan om te vogelen. Het leven zit wat dat betreft dus redelijk simpel in elkaar. Laten we het dan ook eenvoudig houden. Travestieten en homo’s hebben hun afspraak met Gods eenvoudige wiskunde dan wel gemist. Mogelijks opteerden zij door de jaren heen voor een iets modernere wiskunde, ik weet dat niet en mij niet gelaten. We zijn per slot van rekening stilaan toch al met genoeg.

In boeken staat dat het verleden haar ware gelaat pas toont als de geschiedenis helemaal geschreven is, wanneer de hoofdstukken genummerd zijn, wanneer alle voetnoten vermeld zijn en als het doek definitief gevallen is. Het enige voordeel van postuum beroemd worden, is dat je geen dikke nek meer kunt krijgen. Het grote nadeel ervan is wel dat je even dood als een pier moet zijn als Jezus Christus, zelfs al beschikte die over het eeuwige leven. Hoe ironisch toch. Het feit dat ik zelfs nog maar durf denken om even postuum beroemd te worden, maakt -buiten dat ik mezelf grenzeloos en schaamteloos overschat- dat ik me ook gewoon maar een ordinaire, respectloze dikke nek mag noemen. Een die zelf soms denkt dat hij God de vader is, terwijl ik gewoon al blij zou moeten zijn dat er zich af en toe nog eens iemand aandient die zich over mijn kruis wil ontfermen. Maar wat wil je? Ik ben dan ook maar een uiterst brakke travestiet en als homo of transgender deug ik ook al niet.

Jeugdige Onschuld.

Ik schrijf dit omdat ik niet vergeten wil worden. Wie dit zal lezen, weet ik niet, maar dat is niet belangrijk. Misschien wordt het dat maar pas wanneer dit manuscript ooit opgevist wordt uit een gammele kist op zolder, of uit een oude kast van een muffe kelder. Misschien krijgt, dat wat hier geschreven staat, dan pas de betekenis die ik eraan heb willen geven. Misschien krijgt het dan pas enige waarde, wanneer jij met je ogen door mijn gedachten bladert, en er dezelfde ondefinieerbare twijfel in voelt die nog alle dagen door mijn ziel woedt. Ik ben Jan, zoon van Jef de gereedschapsdraaier en van Carola de ruziemaker. Dit is de ingekookte versie van het verhaal van een praatjesmaker van tweeënvijftig die door het leven bedeeld werd met een onverwoestbaar ego, een vuil blad en met een uiterst breekbaar hart. Het gaat over het vergeten verleden van duizenden figuranten die erin passeerden en die net zoals ik slachtoffer werden van domme onwetendheid of van nog dommere hoogmoed en misschien net daardoor goed terecht kwamen. Toch raken ze net zoals ikzelf stilaan op de achtergrond en door de tijd vergeten. Ik ben Jan en koos mezelf als hoofdpersonage, omdat hij de enige is die overblijft wiens gedachten en emoties ik nog een beetje vertrouw. Dat gaat zo wanneer jeugdige onschuld ingehaald wordt door een argeloos verleden, dat met elke dag die voorbijgaat terreinwinst boekt op een korter wordende toekomst. Wat hier neergeschreven is, is een levende getuigenis van een half leven dat even zinvol als zinloos voorbijvloog en waar niet veel meer van overblijft dan de tijd die verdwenen is.

…”Dat gaat zo wanneer jeugdige onschuld ingehaald wordt door een argeloos verleden, dat met elke dag die voorbijgaat terreinwinst boekt op een korter wordende toekomst.”…

In de zomer van negentienzesentachtig baadde dit vlakke land zoals elke zomer van de jaren tachtig in een koel waterzonnetje. Het grootste gedeelte van dat jaar heb ik me beziggehouden met zeventien te zijn, een activiteit die niet veel meer om het lijf had, dan puisten uitknijpen en stumperige pogingen ondernemen om me interessanter voor te doen dan ik was. Met de overschot van de dag deed ik vruchteloos pogingen om mijn veel te slungelige lijf op te vullen met een ego dat ik nog niet bezat, om het dan wat later op mijn kamer opnieuw leeg te snokken bij een poster van Samantha Fox. Omdat de zomer van zesentachtig typisch Belgisch was, had ik mezelf de vrijheid toegeëigend om de zuiderse zon op te zoeken, al laat ik die beslissing rebelser klinken dan dat de realiteit verbergt, temeer omdat Jef Carola dagenlang heeft moeten overtuigen om mij überhaupt mee op kamp te laten gaan. Voor mij voelde dat zomerkamp aan als de annexatie van pas ontdekte vrijheid aan mijn zinloze bestaan, al wist ik helemaal niet wat ik ermee aan te vangen, met dat stukje veroverde soevereiniteit. Het grootste gedeelte van dat jaar was ik immers maar een puberende bakvis geweest wiens wereld bestond uit mensen van wie ik me de namen vandaag niet precies meer kan herinneren. Hoewel ik nog drie jaar geduld moest oefenen om officieel volwassen genoemd te mogen worden, heb ik, met de dag van vandaag meegerekend, nog steeds niet het gevoel dat ik dat ereteken al verdiend heb. Achttien worden in de jaren tachtig was voor mij persoonlijk een grotere mijlpaal dan eenentwintig worden, omdat ik vanaf die leeftijd met een auto mocht rijden, ik formeel geslachtsrijp was en omdat mijn hart voor de eerste keer helemaal aan diggelen lag. Hoewel ze het er destijds in België politiek gezien niet eens over konden worden, of ik op achttien, wettelijk meerder- dan wel minderjarig genoemd mocht worden, veranderde er niets. Met mijn meerjaren ving ik nog minder aan dan toen ik als minderjarige in het leven stond en ik nog over een beetje ambitie beschikte om mijn actieradius te vergroten. Ik heb minderjarig en meerderjarig trouwens altijd vreselijke woorden gevonden. Enerzijds omdat ik me altijd meerderjarig gevoeld heb ten opzichte van gasten die een jaar jonger waren dan ikzelf maar anderzijds omdat ik me ongelooflijk onhandig-minderjarig kon voelen wanneer een vrouw me aansprak die maar een paar maanden ouder was dan ikzelf en ik elke keer tot achter mijn oren rood aanliep. Mijn ruziemakende moeder buiten beschouwing gelaten, waren vrouwen destijds trouwens gewoon rare mensen met staartjes. Ik vond het maar mysterieuze wezens die gekleed waren in grijze plooirokjes, donkerblauwe truien en witte sokken en die in meisjesscholen geleerd werd om voor het andere geslacht onbereikbaar te blijven. Wat ik toen niet wist is dat de vrouwen die ik hierboven beschrijf op dezelfde manier over jongens dachten, al hoefden die er toen al lang niet meer uit te zien als seksloze nonnen of als vrome, seksueel gefrustreerde pastoors. Al bij al was negentienzesentachtig een goed jaar maar dat wist ik op dat moment niet. Nu de herfst mijn persoonlijke zomer snel wegblaast, kan ik alleen maar vaststellen dat levenservaring maar een kam is, die je van het leven cadeau krijgt op het moment dat je kaal begint te worden. Of tweeënvijftig de juiste leeftijd is om tot die vaststelling te komen, weet ik niet zeker. Mijn haargrens bevindt zich namelijk nog precies op dezelfde plaats waar die zich dertig jaar geleden bevond, al wijt ik dat eerder aan de rimpels op mijn voorhoofd die mijn vel zwaarder doet wegen waardoor mijn haarlijn naar onderen getrokken wordt. Ik zeg maar wat, maar kaal, dat ben ik nog niet. Toch ben ik het vandaag aan mijn leeftijd verschuldigd om me tot de leeftijdsgroep van de ‘puberende vijftigers’ te rekenen. Gewoon maar vijftig worden is voor groentjes. Het is maar vanaf tweeënvijftig dat ik opnieuw een beetje recht van spreken krijg in deze grijzer wordende leeftijdscategorie, al doe ik misschien dat best iets luider omdat het risico niet onbestaande is dat ze me anders niet meer horen of verstaan. Officieel zal de stempel ‘vijftig+’ dus vanaf vandaag meer inkt achterlaten wanneer ik mijn voorrangskaart voor een zitplaats in de trein laat afstempelen. Tweeënvijftig dus, en officieel oud. Vanaf vandaag voel ik me echt ten volle vijftiger omdat mijn gammele lijf plots meer plaats inneemt dan toen ik nog over een 40+ karkas beschikte. Ik ben me ook meer bewust van alle lichamelijke kwaaltjes en van alle andere ellende die met dit cijfer gepaard gaat. Maar alles is niet even kut dan ik het hier laat uitschijnen. Ik begin namelijk de kunst te verstaan om mijn lichamelijke beperkingen en mijn mentale obstakels te kennen en te aanvaarden. Dat mijn libido al eens vaker foert zegt hoeft geen probleem meer te zijn want dat lijfelijk ongemak raakt met een pilletje in een wip opgelost. Ik los dat wel even op. En nu ik die woorden neerschrijf bedenk ik me dat dit zomaar een uitspraak had kunnen zijn van een huurmoordenaar of van een loodgieter die me sust met de gedachte dat zolang de dichting van mijn kraantje het houdt en niet gaat lekken ik nog niet moet klagen. Waar ik echter niet aan gewend raak, is dat ik irritant saai begin te worden en dat ik die irritante saaiheid nog als een cadeau begin te aanvaarden ook. Wie had dat gedacht.

Misschien word ik dan met deze levenswijsheid van de dag vandaag echt niet vergeten. Het heeft er alleszins alle schijn van.

Het eindigt nooit

Vermits ik door dat coronagedoe al een tijdje tot obligaat huisarrest verordeeld ben, en daardoor mezelf de inspiratie van toevallige ontmoetingen ontzegd heb, moet ik om te schrijven genoegen nemen met herinneringen aan kleurrijke figuren die ooit, al dan niet per abuis, levensecht of fictief mijn pad kruisten. Dat denkwerk valt me enigszins zwaar omdat ik naar mate ik ouder geworden ben zoveel herinneringen verzameld heb dat ze net zoals overvloedige economische of fysische wetmatigheden aan belang ingeboet hebben.

‘Waarover schrijf je, over wie gaat het’, vraagt ze achteloos terwijl ze zo een dunne zelfgerolde sigaret opsteekt dat ik me afvraag waarom ze überhaupt moeite heeft gedaan om er twee draadjes tabak tussen te draaien. Ze had evengoed gewoon papier kunnen paffen, maar die bedenking houd ik voor mezelf omdat ik geen zin heb in een discussie die nergens over gaat. ‘Het zijn maar wat nietszeggende zinnen’, lieg ik. ‘Ik probeer maar wat, in de hoop dat er iets komt.’

Normaal gezien interesseren mijn spinsels haar zoveel als voetbal maar nu leest ze over mijn schouder hardop mijn gedachten die ik zonet uit mijn pen heb gewrongen.’

… ‘Een hart gaat soms op slot, dat weet ik goed’, zei hij met een nauwelijk merkbare trilling in zijn stem. ‘Soms zelfs, om nooit nog voor iemand open te gaan.’ ‘Maar een hart heeft toch geen slot’, vroeg ze eerder droevig dan ontkennend, in de hoop dat hij haar van het tegendeel zou kunnen overtuigen. ‘Sommige wel’, antwoordde hij. ‘Er zijn mensen die de sleutel van hun hart voor een tijdje weggeven, in bruikleen voor later, in de hoop dat. Anderen dan weer zijn wantrouwig of achterdochtig en geven verschillende sleutels weg, aan verschillende personen, voor het geval dat, of voor de zekerheid. En dan restten nog diegenen die hun enige sleutel aan de verkeerde persoon gaven, om er dan verder nooit nog naar te kijken.’ ‘En hoe zit het dan met dat hart van jouw’, vroeg ze. ‘Heb jij je sleutel nog?’ Hij glimlachte verlegen en antwoorde haast onhoorbaar, ‘ de woorden die jij fluistert, zijn de sleutel van het mijne.’ In plaats van haar te kussen zei hij plotseling onverwacht mysterieus, ‘het is maar een spelletje’, alsof hij het gesprek een hele andere wending wilde geven. ‘Het leven is een spel, een geintje. Je kan alleen winnen als je deelneemt en de spelregels volgt die in het reglement staan of soms een klein beetje valsspeelt, net als in de liefde’. Ze protesteerde eerst hevig op die laatste ogenschijnlijk gevoelloze uitspraak van haar muze, ‘Nee’, sprak ze nadien stil maar gedecideerd terwijl ze haar mond in een fijne streep trok, ‘De liefde draait niet om geluk. Liefde is niet zomaar een gezelschapsspel. Wie graag ziet om te winnen, om de andere te domineren of om iets terug te vinden dat hij onderweg is kwijtgeraakt, is helemaal niet in staat om graag te zien. In het spelletje dat jij cynisch als liefde omschrijft, moet je verdorie elke dag keihard je best doen om niet te verliezen, al doe je dat helemaal op het einde toch altijd. Hoe hard je ook je best doet, hoe hard je ook valsspeelt. Op het einde blijf je altijd alleen achter of anders ben je dood. Voor die reden alleen al is de liefde helemaal geen leuk spel. De enige reden waarom je er aan meedoet is omdat je al kaarten al gekregen hebt en je niet meer kan beslissen of je meespeelt of niet. Je hebt de sleutel van je hart gekregen en het is aan jou om te beslissen wat je ermee doet en aan wie je hem geeft.’ Toen ze uitgesproken was en het lang heel stil bleef, keek ze hem aan met een droefnis alsof haar hart zonet in duizend stukken was gespat…

‘Schoon, ‘al maak je soms je zinnen niet helemaal af’, zegt ze terwijl ze de rook van dat opgestookt sigarettenblaadje in een rond wolkje blaast. ‘Hoe eindigt het?’ ‘Nooit, het eindigt niet’, antwoord ik, niet zeker wetend of ik daarmee het schrijven bedoel dan wel het spelletje waarover ik mijn gedachten liet ontsporen.