Categorie: Autobiografisch

Huiswerk, of toch nog niet?

Gisterenavond stuurde ik Lou… “Het beeld van de kernreactor van Tsjernobyl die door een meltdown in zichzelf implodeert, leek me een gepaste metafoor om precies te beschrijven wat er zich in mijn hoofd afspeelt. Ik geloof dat ik je met gekrulde zinnen probeer duidelijk te maken dat ik het ècht meen om onbevooroordeeld met mezelf aan de slag te gaan en dat ik min of meer begrepen heb wat we besproken hebben.”

Ik schrijf, “Beste Lou, je vroeg me een andere toon te zoeken en andere woorden te vinden wanneer ik mijn gedachten op papier zet. Ik heb besloten om een dagboek bij te houden om te zien of me dat lukt. Ik ben heel erg benieuwd naar de evolutie van mijn woordenschat en of hij doorheen onze sessies dezelfde verandering zal doormaken als ikzelf.”

Op mijn berichtje verwacht ik niet onmiddellijk antwoord omdat ze me toevertrouwde dat zondag haar heiligdom is en ze in haar me-time met andere dingen zal bezig zijn, dan met losgeslagen patiënten.

Rond middernacht licht het scherm van mijn gsm op, bericht van Lou. “Jan, fenomenaal hoe jij schrijft.” Gevolgd door zes uitroeptekens. “Kleine verbetering, ik ben geen psycholoog”, gaat ze verder, gevolgd door een opsomming van alles wat ze wel is. Er volgen een resem titels en diploma’s van alle dingen die ze wel is, stuk voor stuk voorafgaand met het veel betekenisvol E-woord, ‘Erkend’.

 E-deskundige in verlies, E-familiaal bemiddelaar, E-burn-outbegeleider, E-systeemcounselor, E-verlieskundige etc… “Bijna acht jaar gestudeerd, maar dat is niet belangrijk”, schrijft ze. “Mijn ervaring en de kunst om aan te haken en te blijven is wat ècht telt.”  

“Wie is hier expert in zichzelf kleiner te maken?”, bedenk ik met een glimlach zonder aan die gedachte verder aandacht te besteden, hoewel ik mezelf toch op een lichte ontgoocheling betrap.

“Heb ik vandaag mijn toekomst, mijn hart en ziel in de handen gelegd van een life-coach?” Ik bestudeer die gedachte vanop afstand en vraag me af waar mijn weerstand vandaan komt.  Dat het internet overloopt van mensen die zichzelf expert-in, en life-coach-van noemen is wellicht een verklaring. Een andere plausibele uitleg is dat ik nogal wat mensen helemaal verknoeid heb zien worden door pseudo-huis-tuin-en-keuken-zielenknijpers die hoofden van patiënten lieten leeglopen om met de inhoud ervan hun portefeuille te laten vollopen.

In dezelfde reflex bedenk ik me dat deze kritische beschouwing een ingeving moet zijn die mijn oude zieke geest me influistert en me van een hanteerbaar excuus bedient om niet met mezelf aan de slag te gaan. Het klikte tocht met Lou. Ze heeft me toch de spiegel voorgehouden en me nieuwsgierig gemaakt waar mijn knoop zou kunnen liggen, en hoe het komt dat ik er totop vandaag niet in gelukt ben om hem los te friemelen. De suggestie, dat de wijze waarop ik naar mezelf kijk wél degelijk iets te maken kan hebben met mijn levensverhaal, zoals veel psychologen beweren, betekent dat er mogelijks iets in mijn verhaal moet veranderd worden. Er moeten relaties met het verleden verbroken worden. Misschien moet ik ergens afscheid van nemen.  Mogelijks moet ik een foute overtuiging herzien. Dat zijn toch juiste suggesties die Lou in onze eerste gesprekken heeft aangereikt?

Wat het ook is, we hebben een connectie die waardevoller is dan het vooroordeel dat probeert om me van mijn stuk te brengen. Mentaal wis ik de gedachte die in de weg zit om de volgende stap te zetten en voel opluchting door mijn lijf stromen. Negen jaar AA heeft me geleerd om weerstand, onnodige twijfel, excuses en zelfbeklag te herkennen, te begrijpen, er doorheen te stappen en ermee aan de slag te gaan. Laat maar komen dat huiswerk.

Lou, 8:45: “Jan, goedemorgen! Ik heb zonet jouw huiswerk verzonden .” 

“Betrap ik je nu op je eerste leugen? Niet werken op zondag? Dat zei je toch?  Tsss…”, antwoordt de socialist in mij die zondagsrust als een hoog verworven goed beschouwd omdat zelfs Adolf Daens in hoogsteigen persoon ervoor op de barricaden heeft gestaan en dat feit op de koop toe ook nog heeft mogen gaan uitleggen bij paus Leo de dertiende.

“Merci, en vergeet je koffiekoek niet.”, antwoord ik in de hoop dat Lou mijn gedachten kan lezen. “Psychologen”, excuseer me het woord, “self-made-deskundigen in hun vakgebied” hebben namelijk ook rust nodig.

De dag komt heel moeizaam en traag op gang. Na een koude plons in mijn zwemvijver, een gewoonte die ik uit Noorwegen heb meegebracht, één die ik dagelijks een aantal keer herhaal, vat ik het plan op om mijn huiswerk eens te bekijken. Het lukt nauwelijks. Snerpende hoofpijn speelt hard op. Ik kan me niet concentreren. Mijn aandacht neemt af en ik voel mijn slapen kloppen, alsof een oud gebouw met een boorhamer moet gesloopt worden.

Om wat afleiding te zoeken, scrol ik doelloos door mijn gsm en vind één gemiste oproep van een onbekend nummer en één uitgaande oproep van gisterennamiddag, naar datzelfde nummer. Ik herinner me vaag een gesprek, alleen weet ik verduveld niet meer met wie ik gesproken heb. Ik pijnig mijn gedachten maar kan me niet herinneren met wie ik gebeld heb. De hersenmist verontrust me maar laat de brain fog verder voor wat hij is. Niet alle zaken zijn even belangrijk of kunnen tegelijk aangepakt worden. Nog een AA-les die me vaak staande houdt.

Zowat alle redenen waarom ik vorige week beslist heb om Lou te zien en haar hulp in te roepen, hebben zich voorgedaan. Ik voel me door mijn eigen gedachten fysiek, mentaal en emotioneel weggeduwd, alsof ik niet besta. Het gemis aan connectie met mezelf en met anderen rust op mijn schouders en maakt me minstens een halve meter kleiner.  Ik doe vruchteloos pogingen om een beetje afstand te nemen van mezelf en van mijn gedachten.

De manier hoe ik naar mezelf kijk en ik gebeurtenissen uitvergroot maken me helemaal onzichtbaar en onzeker. Ik nestel me in mijn bubbel, zet mijn hoofdtelefoon op en tracht de kwelgeesten weg te schrijven. Met elke zin die ik uit mijn pen probeer te wringen wordt de hoofdpijn heviger. Ik sluit mijn ogen en probeer rust te vinden.

De afgelopen negen jaar hoorde ik doorwinterde AA’ers wel eens volgende uitspraak doen, “Eens je met de afwerking van jezelf begint, zal je merken dat stoppen met drinken nog het gemakkelijkste was…”.  Ik geloof dat ik nu pas helemaal begrijp wat daarmee bedoeld werd.

Het blijft in de familie

Vader zijn, ik wil daar niet flauw over doen, het laat me niet onberoerd. Ze zeggen wel eens: “de beste vaders herken je aan hun kinderen”.  Ik ben niet geheel zeker of die gedachte me geruststelt of ze me eerder angst inboezemt. In elk geval, het idee op zich streelt mijn ego wel met een zachte plumeau.  Misschien is die uitspraak wel het beste geschenk dat je als vader kan krijgen, ik weet het niet. Wat er ook van aan is, vaderschap, het blijft in de familie en dat is een geruststelling.

Als vader ben je, ofwel trots op de dingen die jouw spruiten realiseren alsof je er zelf aandeel in had, ofwel ontgoocheld wanneer dingen net niet lukten en je hen de ontgoocheling wou besparen.

Vaderschap maakt je betrokken vanop de eerste rij maar vader zijn verplicht je ook los te laten op momenten dat je daar niet klaar voor bent.  Een tegenstrijdigheid die soms lastig is te dragen. Ik weet daar veel over, maar wil die lastigheid besparen. Ze zullen dat ten gepaste tijden zelf wel aan den lijve ondervinden. Ik hoef hen daar nu niet mee te bezwaren. Dat pakt toch geen verf.

25 jaar geleden wist ik niet of ik voor deze levensbelangrijke verantwoordelijkheid uit het juiste hout gesneden was. Ik had geen idee of ik klaar was voor deze levenslange dwangarbeid. Vandaag durf ik nog niet zeggen dat ik het altijd met zekerheid weet. Ik rommel maar wat aan.

Vaderschap is geen schoolvak. Je krijgt daar geen diploma voor. Je hoeft er geen examen voor af te leggen. Het is niet voor punten.  De enige evaluatie die je krijgt is een glimlach, een traan, een onverwachte knuffel of een boze blik die je te beurt vallen wanneer je je vaderrol weer maar eens naar best vermogen, onzeker-verantwoordelijk of stuntelig-onhandig opneemt.

Soms gun ik me de illusie de touwtjes van het vaderschap stevig in handen te hebben. Deze gedachte is echter puur zelfoverschatting die gebaseerd is op slecht geacteerde autoriteit want mijn zonen en dochter weten me altijd wel op een schalkse manier rond hun pink te winden, zonder dat ik dat in de gaten heb. Ik laat dat graag gebeuren, want ik hoef in mijn vaderrol niks te winnen.

Zoals je kan vaststellen: vaderschap is een hondenstiel, schijnbaar onderschat in wat je er moet voor doen, ogenschijnlijk overschat in wat je ervoor terugkrijgt, tenminste als dat verwachtingen waren waarmee je aan deze levenswerkstukken begonnen bent.

Vaderschap is ook in de spiegel kijken en geconfronteerd worden hoe DNA dat aan de oorzaak ligt van persoonlijke levensblunders ongevraagd doorgegeven worden aan de next-gen. De natuur is wat dat betreft niet zelfregulerend maar onverantwoord meedogenloos.

Vaderschap blijft toch vooral als grootste supporter, vol vertrouwen toekijken hoe, met vallen en opstaan kuikens hun ei breken en hun weg proberen zoeken in de grote boze wereld vol wolfijzers en schietgeweren. Na 25 jaar ben ik daarin iets rustiger geworden, want het is fijn om te constateren dat alles altijd goed komt. Waarschijnlijk is dat het geval omdat vaderschap in de familie blijft.

En dat is weeral heel veel om op deze dag dankbaar voor te zijn.

Pseudo-intellectuele masturbatie, binnenstebuiten gekeerd snobisme of onnozele pleziertjes?

Onnozele pleziertjes zijn niet iets om je voor te schamen, maar ook niet iets om mee te stoefen. Een avondje vermakelijke vlakheid kan deugd doen. Ik pleit ook schuldig of wat had je gedacht?  Na een dag van ‘pseudo-intellectuele masturbatie’ en ‘binnenstebuiten gekeerd snobisme’, dingen waaraan ik een bloedhekel heb, maar waaraan ik tegen mijn zin blootgesteld word, verval ik graag in zinloos nihilisme. Ik hou er nu eenmaal van om me te onderwerpen aan de uitersten van mezelf. Dan kan ik echt ironisch-tegenstrijdig worden alsof een duister gat moet gevuld worden. Met zinloos vermaak gun ik me dan een gevoel van vrijheid zonder inkijk van anderen. Aan anderen heb ik op dat moment geen behoefte, en al zeker niet aan bemoeienissen. Niets- of veelzeggende zinnen neerschrijven, is gewoon mijn onnozel pleziertje. Ik schaam me er niet voor en probeer er niet mee uit te pakken. Dat lukt niet altijd.

De vrees van jouw oordeel is namelijk dezelfde angst die me ervan weerhoudt om intenser te leven of om vrijuit te schrijven. De vraag die dan beantwoord moet worden is aan wie ik verantwoording of loyaliteit verschuldigd ben? Aan mezelf of aan anderen?  Het liefst van al zou ik jou vertellen over die ene dag die belangrijk geweest is, die een stempel gedrukt heeft. Een die een litteken bezorgd heeft dat heel mijn leven zichtbaar zal blijven. Voor mij toch. Iedereen heeft wel zo’n dag. Meestal is dat de dag waarop je begrijpt wie je echt bent en wat het geluid van je ware stem is. Maar durf ik dat? Riskeer ik het al om mijn woorden niet langer te verbergen in een fantasiewereld die ver van mij afligt? En is dat gebrek aan lef niet het excuus om intenser te leven of om vrijuit te schrijven? Het mag gerust allemaal wat simpeler of eerlijker, geloof ik. Misschien kom ik er, als ik dat doe, achter welk verhaal ik echt wil vertellen en vind ik met juiste woorden wapens om er de grenzen van mijn schuchterheid mee aan te vallen.

Maar tot vandaag hang ik nog vast in binnenstebuiten gedraaid snobisme waarvan ik niet weet welke kant ik ermee uit wil. Ik herken het goed want ik etaleer het hier wekelijks. Dan speel ik met tegenstrijdigheid en ironie en met datgene wat ik echt wil vertellen. Zoals een kat met een muis. Ik verpak dan wat ik echt wil zeggen in een onbegrijpelijke fantasiewereld die ver van me af ligt. Voorlopig blijft schrijven dus gewoon maar een simpel onschuldig pleziertje. Ik geloof dat ik me er niet voor hoef te schamen, tenzij ik jou ermee wil imponeren.

Een keuze als een andere!

Deze morgen, het zal iets over zes geweest zijn. In de veel te warme bedstee was niets spannends te beleven.  Ik wijt dat gemakshalve aan de temperatuur maar ook aan de donsdeken dat voor ‘god weet welke reden’ tussen ons inlag als een barricade die de goeden van de slechten scheidt. Om me de ergernissen van het zwoele ochtendgloren niet op de hals te halen, nam ik het besluit om de nieuwe dag dan al een eerlijke kans te geven.

Een paar tellen later, ik staar door het open schuifraam naar buiten en probeer mijn slaperige indrukken te ordenen.  Ik roer doelloos het zoet door mijn iets te sterke koffie en met elke slok die ik neem doet de cafeïne zijn werk. In de verte krijst een mannetjespauw om de aandacht van een wijfje. Ik ben zeker dat zijn staart ook recht staat. De natuur zit simpel in elkaar want tussen de vogels in zit geen opgefrommeld donsdeken in de weg. Hoewel simpel?  De staart van de mannetjespauw waarin hij zijn ego verbergt zal ook weleens in de weg zitten wanneer het erop aan komt zeker?

“Mijn vader is een saucisse” kopt een katern in de weekendbijlage van de zaterdagkrant. Mijn oog valt op de titel van deze eerste Vlaamse post corona prent.  Hij zou op mij van toepassing kunnen zijn. Ik zeg dat omdat ik ook over dat naïeve feelgood-achtige iets beschik waardoor ik denk dat ik het leven in mijn broekzak kan steken. Aan overmoed en onschuldige onnozelheid geen gebrek, ik kan winkel houden in embryonale ideeën en kan grossieren in illusies. De wereld is er vooralsnog nog niet beter van geworden.

Waar wordt de wereld dan wel beter van? Tegen beterweten in zoek ik mijn heil in de rest van de gazet. Ik had het beter niet gedaan. “Racisme kent vele gezichten maar als het over één onnavolgbaar en hardnekkige eigenschap beschikt, is het zijn eigenzinnig vermogen om vergeten te worden.”  De krantenkop spreekt, zwart op wit. De vetgedrukte letters doen me aan mijn broer denken. Hij is naast gerenommeerd geschiedeniskenner ook een notoir nieuwe racist, één die zijn witte suprematie niet onder stoelen of banken steekt. Met de tijd is hij gaan behoren tot de nieuwe brigade ter bevordering van de onverdraagzaamheid en zurigheid en de voorkoming van samenhorigheid en de gezelligheid. Zo ergert hij zich bijvoorbeeld bleekblauw aan de sportieve knieval van verdraagzame voetballers die met hun symbolische actie respect en antidiscriminatie onder de aandacht willen brengen. “Politiek en sport hebben met elkaar geen uitstaan”, brult hij dan kwaad in whatsapp berichten waarmee hij mij bestookt. Als ik hem fijntjes zeg dat institutioneel racisme aan een exclusief witte onderhandelingstafel wordt besproken en dat de politieke arena er niet in geslaagd is de maatschappij verdraagzame vormen te geven, en dat dit symbool op de knie onschuldig is, voelt hij zich door zijn witte eer helemaal in het nauw gedreven.  Mijn broer is somber, angstig en azijnzuur geworden. Hij voelt zich in het nauw gedreven door een hoofddoek, door burgemeester Somers (die hij steevast Mohamed Somers noemt) door couscous en falafel en kikkererwten, door muntthee maar ook door een symbolische knieval. Zelf dweept hij met en heeft hij sympathie voor halve gekken in maatpak die met hun rechterarm omhoog de samenleving symbolisch naar de verdoemenis wensen. Mij niet gelaten, ik hoop oprecht dat hij er vrolijk van wordt.  

Om uit de impasse te komen waarin de krant me gebracht heeft, spreek ik symbolisch een fatwa uit over negatieve gedachten. Een laatste blik op de krant leert me dat de vaccinontkenners maar 1.6 % van de bevolking uitmaken en ik stel me de vraag waarover ik me de afgelopen maanden druk heb lopen maken?

De rode cijfers van de klok van de microgolfoven verraden dat het zes na zeven is. Ik neem het besluit dat ik de rest van de dag een saucisse zal zijn. Het is een keuze als een andere!

Er is ruimte voor zon!

Ik drink al 9 jaar niet meer. Nu breng ik mezelf niet langer meer in de war met de toon waarop ik dat tegen mezelf zeg. Nooit meer drinken, dat was in het begin helemaal niet mijn bedoeling geweest, zelfs niet toen de dokter, vrienden, collega’s of mijn vrouw me zeiden dat ik bezig was met mezelf kapot te zuipen. “Ze moeten die dingen niet overdrijven, ik drink alleen af en toe wat te veel”. Ik ervoer hun oordeel als pure jaloezie, als een snood complot omdat zij allemaal in een veel te drukke schema zaten en dus nooit de tijd vonden om evenveel en zo dikwijls te kunnen drinken als ik. “Doe ze nog eens vol.” Maar dat was toen…

Ik zie ze dikwijls, mensen die het professionele drinken al een tijdje afgezworen hebben. Lotgenoten, die nadat ze eventjes droog staan met de gedachte rondlopen dat ze hiermee een onmenselijk zwaar offer brengen. Na verloop van tijd willen ze daarvoor dan hun beloning opeisen. Ze prenten zich in dat ze geleerd hebben uit het verleden en dat het hen niet meer zal overkomen. Ze menen het oprecht wanneer ze zeggen dat ze niet meer terug willen naar dat vroegere leven, maar ze willen ook opnieuw leren drinken als normale mensen die nog nooit voet gezet hebben in het duistere rijk der demonen. Wat ze het liefste zouden willen is, boven blijven drijven, aan de oppervlakte, in het licht van de zon. Ze willen niet wegzinken in het moeras en soms lukt dat, eventjes. Maar op die tijdelijke overwinning willen ze telkens opnieuw kunnen klinken met een wijntje, met een cava of met een pint. Ze zijn onwetend of kunnen het eenvoudigweg niet opbrengen om gewoontes te doorbreken en kunnen er niet voor kiezen om het geheugen van het lichaam te wissen. Het enige wat ze echt willen en waar ze krampachtig naar streven zijn duidelijke, haalbare, vast gelegde termijnen en onderhandelbare grenzen om te kunnen blijven drinken. Ze willen wel een tijdje stoppen of minderen. Een maand, twee maanden of een half jaar maar dan willen ze opnieuw de onbereikbare controle van een of twee glazen per dag. Een glas witte wijn in het weekend of dan juist niet omdat net dan iemand toekijkt aan wie ze beloofd hebben dat het onder controle is. Alleen tussen acht en tien uur ’s avonds of niet voor negen uur. Een glas dure rode wijn bij de juiste maaltijd of twee of drie pinten in het juiste gezelschap. Zo drinken ze dan een tijdje doordacht omdat diegenen waarmee ze het doen toezien en kunnen ingrijpen. Het liefst van al zouden ze een lijst opmaken met alarmbellen die allemaal afgaan wanneer het de verkeerde kant dreigt uit te gaan. Liever nog zouden ze willen dat ze die alarmbellen niet steevast negeren. Ze willen drinken en niet drinken. Ze willen het doen met een constante proefperiode van onbepaalde duur en met tussentijdse evaluaties waarin ze op elk ogenblik zelf kunnen ingrijpen om de drankvoorwaarden te veranderen. Hoewel ze er diep vanbinnen misschien hevig naar verlangen, is volledig stoppen ondenkbaar. Het zorgt voor verwarring, angst of ze zien het als verraad van hun heilige gevecht tegen de onzinnigheid van het bestaan of tegen het leven waarin ze zijn gestrand. Soms zelfs zien ze definitief stoppen als een inbreuk of een ontkenning van hun identiteit want de vaders van hun vader en de moeders van hun moeder hebben het hen voorgedaan. Ze willen wel proberen om limieten te stellen en afspraken te maken maar het lukt hen eenvoudigweg niet. Ze blijven de grenzen van zichzelf op zoeken om ze vervolgens uit te rekken tot een nieuwe grens. Ze zien stoppen met drinken alleen als een moeilijke strijd, als een zware prestatie maar nooit als een overwinning. Wanneer je jezelf inprent dat je nooit meer mag drinken, betekent dat namelijk nog steeds dat je met een torenhoog alcoholprobleem worstelt en die bekentenis willen ze niet afleggen, zelfs niet tegen zichzelf. De enige overwinning die voor hen proeft als een echte zege is opnieuw te leren drinken op een gematigde en gecontroleerde manier zonder een diep slijkspoor van problemen achter zich te slepen. Die koppige gedachte zet hen schaakmat. Ze kunnen of willen zich geen leven zonder drank voorstellen maar een compromis is er niet. Wie met een drankprobleem kampt maar ervoor kiest om eerlijk met zichzelf te zijn kan geen kant meer uit. Dan rest er niets anders meer dan definitieve overgave.  Dan dient elke strijd gestaakt en wordt elke strategie om dat te ontkennen een tijdbom op die intentie.

Wanneer ik het over “ze” heb in deze tekst heb ik het natuurlijk over mezelf.  Weten dat ik een levenslang probleem heb, stemt me niet langer angstig, opstandig of verdrietig. Ik voel me er ook niet meer schuldig voor.  Het weegt niet meer door. Mijn probleem dat ik mezelf had ingeprent of de gedachte dat ik dat probleem in eerste instantie zelf had uitgevonden draag ik niet langer meer alleen. Het voelt telkens als een opluchting wanneer ik er eerlijk kan over zijn. Als je het wil kan je het lezen. Als je het liever nog niet wil is dat ook helemaal ok. Je mag naar me kijken maar je hoeft me niet te feliciteren. Misschien ben ik door te stoppen met drinken wat kleiner en kwetsbaarder voor mezelf geworden, toch voelt het aan alsof ik meer ruimte inneem dan ooit tevoren. Soms is het nog lastig om niet te drinken en dat is goed. Het mag een beetje moeite blijven kosten anders wordt het vanzelfsprekend en dat ben ik niet meer. Vandaag gaat het goed en morgen, tja morgen, die dag bestaat nog niet.

De weersverwachtingen voor vandaag blijven onveranderd. Deze namiddag is vooral in de oostelijke helft van het land de kans op buien groot. In de Ardennen is er kans op onweer. Vanaf het westen komt er meer ruimte voor de zon. De wind komt uit het westen tot noordwesten en is matig tot vrij krachtig.

Er is ruimte voor zon. Dat is al wat ik onthoud. Met het vooruitzicht van zon kan ik altijd uit mijn eigen schaduw stappen. En dat is opnieuw veel om dankbaar voor te zijn.

Te weinig niets.

Wanneer je af en toe tijd neemt om de woorden te lezen die ik in zinnen aan elkaar rijg, kan je jezelf de vraag stellen waarom ik dat doe. In alle eerlijkheid, ik doe dat ook weleens.  Vanmorgen nog, toen ik me, zonder voorafgaandelijke aankondiging, in een intieme bliksemflits, met een absurde maar vrij intense sensatie realiseerde dat ik eigenlijk helemaal niets voorstel en misschien nog tot minder in staat ben. Dat gevoel was naast oprecht eerlijk en pijnlijk ook hoopgevend en geruststellend. Ik zeg: “geruststellend” omdat geen enkele andere ambitie dan nutteloosheid me vandaag tot een andere verwachting had kunnen verleiden. Ik gunde me vandaag het decadente genoegen om totaal overbodig te zijn.  Nu, dertien uur later en in tegenstelling met hoe ik me vanmorgen voelde, wil ik je laten weten dat het precies zo aanvoelt alsof ik aan de prettige bijwerkingen van een aangename aandoening lijd.  Nu kan ik zelfvoldaan naar mijn scherm glimlachen, omdat ik er toch maar weer in geslaagd ben om de leegte van de dag helemaal dicht te timmeren. “Als je ‘hofke’ klein is moet je het proper houden en onkruid uittrekken”, zou mijn grootmoeder gezegd hebben. Niet dat ze zich geen groter ‘hofke’ kon permitteren, neen ze deed gewoon net zoals ik liever andere dingen dan een grote te onderhouden.

Zonder er in de voorgaande paragraaf tweehonderd zestien woorden aan te moeten verspillen, had ik net zo goed kunnen schrijven dat ik langzaamaan meer de gewoonte heb gekweekt om mijn persoonlijk energieverbruik doelgericht laag te houden maar dan had ik mezelf het genoegen ontnomen om er lyrisch over te worden. In de zinnen die ik net neerschreef doe ik een poging om zonder blozen samen te vatten dat al wat ik in mijn gênante eerlijkheid aan jou toevertrouw maar puberaal gestotter is dat door deze tweeënvijftigjarige wordt opgeschreven omdat hij kampt met een schrijnend gebrek aan ambitie en daardoor de indruk wil nalaten, gekweld te zijn met een uniek leven. Ik had net zo makkelijk alles kunnen verzwijgen maar dan had ik er nooit achter kunnen komen dat deze banale verzuchtingen mijn oude puberziel zou ontluchten. Nu niet dat ik mijn bestaan in ballingschap leef, maar ergens knaagt aan mijn ziel toch een verlangen naar een onbereikbare verte die in mijn fantasie grenzeloos lijkt. Uitreiken naar die onbestaande verte heeft hoegenaamd niets met de werkelijkheid te maken, integendeel, het zijn maar ongevaarlijke bedenksels die me niet zullen doen wegvluchten van de realiteit, ook al is die dikwijls minder spannend dan de gedachten en de dromen waarmee ik in schijngevechten de diepere zin van mijn bestaan bekamp. Het opschrijven van elke spontane hartenkreet, wordt dan gewoon een romantische, veilige tussenoplossing waarmee ik de volheid van het leven helemaal kan omarmen en er tegelijkertijd de passie naar al wat groot, ongeremd is en diepgang heeft mee kan ontvluchten. Al is dat niet altijd zo geweest. Met het streven naar onbestaande erkenning en de vlucht om die in mijn leven toe te laten, heb ik lang een onbetaalbare hypotheek gelegd op innerlijke voldoening en grenzeloos geluk dat voor het grijpen lag. Misschien was er gewoon te weinig niets om het iets te kunnen naar waarde te kunnen schatten. Mogelijks schrijf ik daar morgen over, zo niet droom ik gewoon verder!

Leven met mezelf!

Misschien betekent vooruitgaan en stappen zetten in het leven soms noodgedwongen achteruitblikken en terugkijken naar het verleden. Mensen, waarmee ik aan het begin van mijn alcoholstruggle van gedachten wisselde, probeerden me uit te leggen dat het heden gemaakt wordt in het verleden. Heel lang begreep ik niks van wat ze daarmee bedoelden. Leven uit het verleden leek me eerder een bijzonder onaangename bezigheid. Tot dan toe had ik nèt geprobeerd om dat verleden uit te wissen alsof het nooit had bestaan. Terugblikken naar wat ooit een beschamende realiteit was, deed me huiveren en mijn lichaam verstijven als dat verleden te dichtbij kwam. Beklemende schaamte, je kent het wel!

Het was alsof ik me in twee tegenovergestelde werelden bevond, een nieuwe, onbekende waarvoor ik gekozen had en een andere die vertrouwd was maar waarin ik niets terugvond om fier over te zijn maar die er zich telkens en zonder toestemming te vragen steeds opnieuw probeerde tussen te wringen.

Toen ik, nog niet zo heel lang geleden, diep in het verleden peuterde en te lang naar de flashbacks van mijn eerste wereld keek, namen woede, schaamte, verdriet en andere negatieve gevoelens steeds opnieuw de bovenhand. De angst om met die gedachten in een donker zwart gat mee gesleurd te worden, trok als een wild-stromende rivier door mijn ogenschijnlijk rustigere leven. Soms droomde ik ervan en dan botsten die twee werelden die ik van elkaar gescheiden wou houden op elkaar, zoals water op een rots in de kolkende stroom waarin ik me probeerde drijvende te houden.

Zolang ik mijn verleden buitensloot, gaf ik bitterheid, angst, twijfel en ontgoocheling alle kansen om me te blijven achtervolgen en me te blijven opjagen. De obsessieve gedachten aan mijn zat verleden, aan de gemiste kansen en aan gekwetste mensen, namen zoveel plaats in dat er geen ruimte over was om de zin en het geluk van mijn nieuwe, sobere bestaan te (her)ontdekken.

Door de dingen van me af te schrijven en door erover te vertellen, merkte ik plots dat de mogelijkheid bestond om me te ontdoen van de naargeestige gedachten die ik tot dan toe had meegezeuld als een rugzak vol met stenen. Met het verstrijken van de tijd, en met elke nieuwe sobere dag kon ik mijn brein opnieuw programmeren zodat oude gewoonten vervaagden en plaats konden maken voor nieuwe.

Ik kwam eindelijk tot inzicht dat ik niet de hele tijd gevochten had tegen de dingen die waren gebeurd. Neen, ik had de hele tijd gebokst tegen zaken die niet waren gebeurd maar hadden moeten gebeuren.

Lange tijd heb ik de fles keuzes laten nemen zodat ik ze zelf niet hoefde te nemen. Door dat vluchtgedrag heb ik mezelf enorme kansen ontzegd. Ik kan me daarover zolang beklagen tot ik een punthoofd heb maar het heeft geen enkele zin om bij die enge gedachte te blijven stilstaan of om er verbitterd over te blijven. Helpt het me of belemmerd het me? Het zijn twee belangrijke vragen die ik me nu af en toe durf te stellen.

Drank had me zonder moeite alles kunnen ontnemen maar dat is niet gebeurd. Over één ding ben ik uiteindelijk de baas gebleven en ik ben fier en prijs me gelukkig dat hij me dat laatste restje menselijke vrijheid niet heeft kunnen ontnemen. Het was de keuze om vrij te zijn, de keuze om te kiezen, en die keuze heeft mijn leven bepaald.

Dit inzicht is alleen maar kunnen ontstaan door nuchter te praten met mensen die een gelijkaardige weg hebben afgelegd. Om ervan te leren en om er moed uit te putten. Het helpt me nog steeds enorm vooruit om over mijn angsten en twijfels te getuigen zodat ik er doorheen kon stappen.  Gesprekken geven me inspiratie en nieuw besef zodat ik er verhalen kan over blijven vertellen. Expressie lijkt dan toch het tegenovergestelde van depressie, of hoe zeg je dat?  

Met het inzicht verworven dat ik niet alleen sta met mijn probleem, kan ik de slachtofferrol van me afgooien. Ik zie nu in dat lijden in al zijn aspecten bij het leven hoort zoals ademen, eten en slapen.  Ik kom er elke dag achter dat het slachtofferschap ook een keuze kan zijn. Voor mij is het een ongewenste optie die niet meer bij mijn leven hoort. Ik probeer er ver van weg te blijven. Ik weet dat de volgende gedachte alles behalve nederig klinkt, misschien zelfs een beetje hoogdravend maar ik ben zeker dat ik de enige persoon op deze kluit ben die in staat is om van mezelf een slachtoffer te maken. Zelfbeklag is namelijk een passieve emotie die ik heel goed ken.  Die negatieve emotie heeft me veel te lang helemaal doen terugplooien op mijn eigen ellende. Ik legde de oorzaak uit gemakzucht bij externe factoren of bij andere mensen zodat ik zelf geen verantwoordelijkheid moest opnemen. Op een helder moment en na en inspirerende babbel met de juiste persoon, kwam ik erachter dat ik onmogelijk in de schaduw van mijn verleden kon blijven staan om me daar vervolgens te beklagen dat ik de zon niet meer kon zien. Ik gaf mezelf toestemming om me te ontdoen van mijn twijfels, van mijn negatieve zelfbeeld, van opgedrongen verwachtingen en van de last van mijn verleden.  

Voortaan mag ik helemaal mezelf zijn en dat feit is op zich een verrassing, omdat ik dagelijks mag ervaren dat met die gedachte best te leven valt. Dat is opnieuw heel veel om nederig en dankbaar voor te zijn!

Een koe die saffraan eet.

Wanneer ik nadenk over persoonlijke triomf en over de totale nutteloosheid ervan, moet ik teruggaan naar de tijd – het moet ergens halverwege de jaren negentig geweest zijn – dat ik nog handbal speelde en ik dacht dat succes, winst en aanzien het allerbelangrijkste in het leven was. We trainden dikwijls, speelden vaak wedstrijden, die we soms wonnen en soms verloren, dat gaat nu eenmaal zo in de sport. Soms haalden we met onze prestatie een enkele keer sportweekend, maar alleen wanneer er tijdens dat weekend toevallig geen voetbal- of wielerwedstrijd was. Ik herinner me nog dat ik nijdig werd toen Mark Vanlombeek mijn naam als Pultjo – of iets dat daar op leek – uitsprak en ik in prime-time een tegenspeler nogal hardhandig in de tribune keilde en er een rode kaart aan overhield. Dan komt een mens eens op Tv, lappen ze je dat. Elke week opnieuw trokken we vanuit Lebbeke naar Kortrijk, naar Eupen of naar elders ten lande, om daar te proberen de held van het speelveld en van de competitie te worden. Soms lukte dat, maar vaker of meestal ook niet. Dat gaat nu eenmaal zo in de sport. Een keer werd ik geselecteerd voor de Belgische elite en mocht ik mee op interland naar Ijsland om daar de nationale kleuren te helpen verdedigen. Sportieve afgang heb ik nooit eerder zo hard ervaren als toen, in die met Vikings afgeladen volle sporttempel in Rejkjavik. Mijn brutale hoogmoed werd via alle kanten rond mijn hoofd aan diggelen gegooid. En ik, die dacht dat ik op handbalgebied wat voorstelde. Wist ik veel dat die Gunnarsons en Steffansons en alle andere -sons (elke naam in Ijsland eindigt op -son behalve als je zonder piemel geboren wordt dan eidigt hij op -dottir) die ons die avond mochten vernederen, stuk voor stuk hun centen verdienden in de Bundesliga, toendertijd de betere zoniet de beste handbalcompeitie van Europa en omliggende straten. Hoewel ik tijdens de heenreis nog dacht hoog te kunnen vliegen, ben ik sportief, nooit harder met de voeten op de grond beland dan die avond tussen de handballijnen van dat vulkanisch eiland. Om nederig te worden moest ik blijkbaar eerst de handbalvikings van Ijsland ontmoeten. Ik had het eigenlijk op voorhand moeten weten want, vele jaren tevoren was ik al een keer onzacht met een Deense Viking in aanraking gekomen, al had zij van mijn waardigheid nog iets overgelaten toen ze er met mijn hart van onder gemuisd was. Maar dat is een hele andere hystorie.

Een jaar of zestien zeventien zal ik geweest zijn toen ik dacht te weten hoe het leven in elkaar steekt. Mijn mond was toen vele malen groter dan mijn verstand, maar eigenlijk wist ik van het leven maar zoveel als een koe weet van saffraan eten, niks dus. Onze pa kon dat schoon zeggen, wanneer ik het op school weer eens veel te bont had gemaakt, dan zei hij, ‘zoon ge peinst dat ge het allemaal al weet, maar uwe grote bek begint maar daar waar uw stom verstand eindigt.’ Over mijn hart werd niet gesproken, dus begreep daar ik ook niets van, al kon ik daar niet grootmoedig over doen, want ik had al aan den lijve ondervonden dat ik dat ook heel snel kon kwijtraken, ongeacht de hoeveelheid branie dat ik uit mijn nek kletste. ‘S avonds in mijn bed, met mijn kussen als enige troostend gezelschap, mat mijn één meter drieënnegentig dan vele malen kleiner dan wanneer ik er overdag mee tussen mijn soortgenoten parradeerde die op dezelfde manier probeerden branie te schoppen en te verdoezelen dat ze eigenlijk even onzeker en sukkelachtig waren als ikzelf.

Wat ik eigenlijk wil zeggen is dat nederig en bescheiden worden noodzakelijk is om het leven een heel klein beetje te begrijpen want in de tweeënvijftig jaar die ik binnenkort op deze aardkluit loop druk te doen, heeft mij nog nooit iemand op heldere of overtuigende wijze de belangrijkheid van vluchtig succes of van overroepen machtsvertoon kunnen uitleggen. Mijn hart is al een paar keer gelijmd en ik heb nog steeds niet geleerd om kemels te vermijden. Soms probeer ik nog altijd de slimste te spelen ook al versta ik van het leven niet veel tot niks. Nu weet ik pas dat ik het leven nooit helemaal zal kunnen begrijpen, en laat dat nu hetgene zijn wat ik zeker weet. Met al de rest ben ik ook nog bezig, om het te vergeten.

Zever.

Half elf zal het geweest zijn, of misschien iets vroeger of later, dat weet ik niet precies meer, want de letters van mijn digitale wekker waren verdwenen, omdat de batterijen plat waren. Drie uur eerder was dat nog niet het geval. Toen had ik nog gedacht, ‘een half uurtje nog, hoogstens.’ Het zijn er dus drie geworden. Niet dat ik gisteren de intentie had gehad om vandaag een gat in de dag te slapen, maar mijn lijf en de batterijen van mijn wekker hebben daar anders over beslist. Mocht ik nu met mijn lichaam in discussie kunnen gaan, gesteld dat ik dat überhaupt zou kunnen, ik zou één zekerheid hebben. Ik zou mijn pleitdooi verliezen, want de afgelopen weken, maanden zelfs, zijn hectisch geweest. Er is heel veel, en tegelijk niks gebeurd. Er is rondom mij zoveel gebeurd waar ik niks van verstaan heb. Ik heb er zo weinig van onthouden en zo weinig van begrepen, dat ik er onmogelijk een zinnig woord over op papier kan zetten. Mogelijks omdat ik te veel met mezelf ben bezig geweest, of met de besognes van anderen, dat kan ook, want dat overkomt me de laatste jaren ook wel meer, maar ik dwaal af. Ik wou zeggen dat ik een beetje vermoeid ben, want van ingehouden verhalen en opgekropte vertelsels wordt een man moe, tenminste als je de tegenslag hebt om met een geest als de mijne door het leven te moeten gaan. Wanneer verhalen door een samenloop van omstandigheden – laat me het zo zeggen – in de gevangenis van mijn brein blijven vastzitten zoals stoofvlees dat veel te lang drooggesudderd is, dat van de saus en van het draadjesvlees niets meer overblijft dan een bruine wansmakelijke aan de pan vastgekoekte smurrie.

De afgelopen dagen schrijf ik op Telenet aan artikels die geen kat leest. Maar voor het eerste keer in mijn schrijversloopbaan doe ik dat in opdracht van iemand die de onderwerpen belangrijk genoeg vindt om er anderen mee lastig te vallen, en dat heeft voordelen. Voor het eerst schrijf ik tegen de klok. Daardoor kan ik niet wegdromen op facebook of laterfanten op messenger. Ik kan me niet permitteren om uit te stellen tot morgen wat vandaag moet gepubliceerd worden, en dat maakt me productief. Productief met onzin en zever, maar wel productief. En dan vraag ik me af, nu ik deze woorden tik, of het me zou helpen, indien ik in mijn volgende boek dezelfde zever zou verkopen, tegen dezelfde strakke deadline. Zou dat laatste manuscript dan ook eindelijk ook nog eens een boek kunnen worden? Ik vraag het me af. Maar er is de laatste tijd door corona en, door de politiek – om over thuis maar te zwijgen – zoveel gebeurd dat ik de dingen die ik wel begreep en vermeldenswaardig genoeg vond om er een verhaaltje aan te wijden, vergeten ben. De ideeën die eens fris waren, zijn nu zo uitgerafeld als het kapot, te dikwijls en te heet gewassen stofje dat je niet meer kan zien dat het ooit een fraaie blouse geweest is.

Maar wat als ik me morgen nu eens zou afzonderen, en hetzelfde ritme zou kunnen hanteren, als de zever die ik op Telenet verkoop, zou het dan zomaar kunnen dat deze gestarte tekst binnen twee drie weken een boek zou kunnen worden? En zou het dan wèl gelezen worden? En waarom zou die snel ineen geflanste zever dan opeens meer gelezen worden dan de kul die ik al jarenlang schrijf, en die geen sterveling leest, maar waarop ik soms dagen of weken heb lopen kauwen?

Waarschijnlijk omdat het wellicht even grote zever zal zijn als deze die ik gewoonlijk uit mijn pen wring.

Dode letters, springlevend.

Koortsachtig leest hij bladzijden die op het ogenblik dat ze geschreven werden niet voor zijn ogen bestemd konden zijn. Nu hij zelf de leeftijd bereikt heeft en de woorden die twintig jaar geleden getrouw en gewetensvol werden neer-gekribbeld beter kan plaatsen, leest hij ze ongedurig maar zorgvuldig. De feiten die beschreven zijn, herkent hij omdat hij er zelf leidend voorwerp van is. De letters schuiven als een sneltrein voorbij en tonen beelden die hij lang uit zijn herinnering geband heeft. Hij alleen kent de echte reden waarom hij heil zoekt in krabbels die destijds zo zorgvuldig werden opgetekend door een pen die hij maar al te goed kent. De zinnen die hij nu leest zijn ooit geschreven met een griffel die diepe krassen kon zetten en onthullen eindelijk hun geheimen die gekwelde herinneringen bevestigen. Maanden geleden had hij alle hoop opgegeven om dit boekje ooit terug te vinden omdat het niet in de doos van de andere dagboeken was weggeborgen, wellicht omdat de schrijver ervan er zelf af en toe nog eens herinneringen in ophaalde.  Vandaag heeft hij het in handen. Het manuscript ziet er nog identiek uit als toen het destijds dagelijks op de keukentafel rondslingerde en wachtte tot hersensroerselen erin vereeuwigd werden. Het ietwat kinderlijke handschrift met grote krullen laat geen groots literair talent vermoeden maar de geschreven beelden doen dat eens te meer en ontsluieren hun herinneringen die op dezelfde manier zijn neergeschreven als dat ze in zijn gedachten ronddwalen. Dezelfde emotie, identiek verdriet en gelijkaardige machteloosheid lijken gekopieerd, alsof lezer en schrijver één-en dezelfde persoon zijn, maar dat is niet het geval. De schrijver ervan was mijn vader en de lezer ben ik en het verhaal is geschiedenis…

Sociale introvert.

In de vroegte van de achtend slokte de schuchtere herfstzon de ijzige nachtnevel op en deed de bevroren neerslachtigheid die zich de laatste dagen van mij had meester gemaakt ontdooien. Dunne laagjes ijs die zich op de schaarse plassen van de veldweg hadden gevormd kraakten bij elke stap onder mijn voeten en deden de natuur opschrikken. Bij elke pas die ik zette raakte ik meer ontroerd door iets wat ik niet onmiddellijk onder woorden kon brengen. Heel even flitste de gedachte binnen dat het mijn door de ouderdom aangetaste brein was waardoor ik mijn grenzeloze nostalgische heimwee waar ik steeds in wegzink plots aanzag voor iets verheven, als een hoger goed of zo. Hoewel ik nooit echt alleen ben geweest voel ik me wel eens eenzaam. Eenzaamheid als een uniform of overjas die me altijd al had beschermd tegen angst of pijn van het onbekende of tegen de bedreigende conclusie dat ik in mijn leven nog niet veel van waarde had gerealiseerd dat mijn levensaanwezigheid kon rechtvaardigen. Misschien vertoonde mijn overjas in het grootste deel van mijn bestaan ook wel te veel schutkleuren die altijd al dienst had gedaan als camouflage en waarmee ik me als een kameleon kon verbergen zodat ik geruisloos, ongezien en onopvallend door het leven kon kruipen. Zo ver ik kan terugdenken heb ik altijd dromen van anderen willen waarmaken en hield ik er te weinig voor mezelf over. Ik leverde gratis, in ruil voor companie tegen de eenzaamheid van mijn ingedeukte zelfvertrouwen. Om mezelf dan staande te kunnen houden moest ik eerst de regels overtreden en de normen negeren en zocht ik heil in de roes die als wegwijzer diende op de weg van maatschappelijke aanvaarding. Op de een of andere manier wou ik uit de boot vallen om gered te worden of was ik koortsachtig op zoek naar bevestiging van anderen of naar vriedschap van een vrouw of van een bende onbelangrijke lotgenoten. Nu word ik nog soms nog wel eens angstig of eenzaam van mensen die nog steeds zonder resultaat op zoek zijn naar de zin van het leven dat ik al losgelaten heb. Op zulke momenten ben ik het liefst alleen, op een afstand omgeven door eenzame mensen, als een sociale introvert. In de verte springt een ree in het dichte struikgewas, alsof het mijn gedachten kon lezen. Ben ik hier dan toch niet alleen?

Vlag van de overwinning.

Vanmorgen stond ik traag op, zo langzaam dat zelfs dat veel tijd in beslag nam om tot het besef te komen dat ik er nog ben, dat ik nog besta, misschien zelfs nog voor iemand anders dan voor mezelf. Nu niet dat ik vind dat ik een grote rol van betekenis heb in dit grenzeloze universum van onbegrijpelijke chemische verbindingen en fysische toevalligheden. Neen dat is het zeker niet want toen ik daarstraks de slapers uit mijn ogen wreef heb ik een absurde maar vrij geweldige sensatie meegemaakt. In een intieme bliksemflits realiseerde ik me plotseling dat ik niemand ben, niemand, absoluut niemand. Hoe ouder ik word hoe onbenulliger en nutteloos ik me soms voel. Je zou deze zelfanalyse ten onrechte als plat zelfbeklag kunnen bestempelen maar deze gedachte zou afbreuk doen aan mijn puurste intieme reflectie van totale overbodigheid. Wanneer verveling me verdooft en ik het leven in zijn groots- en kleinheid probeer te begrijpen, begeef ik me met mijn gedachten soms op een gevaarlijk pad. Op zulke momenten denk ik dat de kwelling van het relatieve me misschien beter zou kunnen maken maar meestal kom ik bedrogen uit omdat ik veel liever wat anders zou doen.

Meditatie of zelfreflectie mag dan misschien wel een godsgeschenk zijn voor ongekende huis-tuin en –keukenfilosofen of voor koeien in de wei, voor mij begint het denken pas wanneer ik kan tateren of schrijven om op die manier de erbarmelijkheden uit het donkere hoekje van mijn eigen ik te halen. Schrijven is dan de aangenaamste of gemakkelijkste manier om het leven te relativeren of om het te negeren. Hier mag ik ongestoord krabben aan littekens van oude en nieuwe wonden die ontstonden in gevechten die ik tot nu toe uit de weg ben gegaan. Met schrijven mag ik aan mezelf ontsnappen en kan ik me verbergen achter mijn geweten en mijn ziel die zich verstopt achter onbenulligheden of achter dingen die het daglicht niet mogen zien. Ik hoop maar dat mijn ziel of de realiteit van het leven me nooit zullen vinden en dat ik vandaag gewoon mag onthouden wat ik gisteren genegeerd heb zodat ik morgen mag worden wie ik vorige week verloren ben. Dan pas kan ik die al opgelopen nederlagen vieren met een vlag van de overwinning en zal ik eindelijk misschien iemand worden. Op een dag, wanneer de zomer en ’t schoon weer samenvallen.

De voorlaatste

In zijn hoofd had hij de voorlaatste dag van een ingebeelde kalender doorstreept. Dat was vannacht gebeurd. Gedurende de nachten die voorafgegaan waren aan deze, had hij in zijn terugkerende zinsbegoocheling, al de voorafgaande dagen ook al doorgehaald met een dikke rode streep. Deze ochtend was net zo begonnen zoals elke andere morgen, met snelle koffie en nog rappere verslavende nicotine. Ochtenden als deze vatten het laatste jaar steeds op dezelfde manier aan als die van de dag tevoren, bedacht hij zich snel zonder enige aanleiding. Misschien gebeurde dat wel gewoon omdat hij zo veel nadacht, ongezond veel, over onbenulligheden. Zijn hoofd zat er overvol van. Zo dacht hij een paar tellen geleden nog aan het vriespunt van water en aan waarom warm water sneller bevriest dan koud water. Hij wist dat dat te maken heeft met gassen die meer aanwezig zijn in koud dan in warm water, waardoor een natuurlijke isolatielaag gelegd wordt tussen de watermoleculen zodat koud water minder snel bevriest dan warm. Hij wist dat. Zijn overvol brein dat onophoudelijk gedachten maalt, zit zo vol nutteloze weetjes alsof het soms lijkt dat hij slimmer is dan anderen terwijl dat in werkelijkheid helemaal niet zo is.  Niemand, zeker geen verstandig persoon zou anders op een dag als deze zijn gedachten laten afdwalen naar de vriestemperatuur van water, en al helemaal niet op dit moment, omdat hij als enige zeker wist dat morgen de wereld zou vergaan.

‘Veel dingen weten waar je niets mee bent is nutteloos, zoveel is zeker maar vergeefs wachten op iets dat komt of niet komt is nog stommer’, zei hij tegen het espressomachine dat tergend traag een nieuwe dosis cafeïne uitbraakte. Dit alles speelde zich af om 6:52 van de laatste zaterdag van de laatste maand van het laatste jaar, terwijl hij zich, wachtend op koffie inbeeldde, hoe dat einde van de wereld zich morgen precies zou voltrekken. In een verse vlaag van zinloosheid werd hij er zich opeens heel erg bewust van dat hij in zijn eigen leven heel veel tijd had verscheten. Zo ook, de voorbije week nog, waar hij wachtend in de file, tergend traag naar plaatsen was gevoerd waar hij eigenlijk liever niet had willen zijn. Of in de wachtkamer van de dokterspraktijk waar hij op een voorschrift cholesterolmedicatie had gewacht en op de diagnose van een kwaal die al een tijdje aan het opspelen is. In zijn leven had hij al veel geduld geoefend en had hij al veel gewacht, alleen of in lange rijen en files. Een paar nachten geleden had hij aan de hand van zorgvuldig berekende statistieken uitgeteld dat een gemiddelde mens vijf tot zeven jaar verspeelt door te wachten al lopen er zeker mensen rond die hun hele leven in een of andere wachtkamer doorbrengen en er vol onbereikbare verwachtingen hun leven vertreuzelen.

In zijn hoofd is het vandaag de voorlaatste dag en die is met voorsprong veel moeilijker dan de laatste, van dat feit was hij zich ten volle bewust. De voorlaatste is veel lastiger dan de laatste dag omdat die al ver van tevoren is vol gepland met een overvolle bucketlist. De ultieme bungeejump, het laatste glas dure champagne en laatste keer vrijen maar dat kan morgen allemaal nog worden geregeld. Maar wat doet hij dan vandaag? En wat als zijn berekeningen niet kloppen, wat als de waarheid van mijn vriend niet de waarheid is en morgen niet bestaat? Zal hij het dan allemaal vandaag nog kunnen doen of had hij het gisteren moeten doen en wat dan als gisteren dan ook niet meer bestaat?

Ik zwijg in alle talen.

Ik ben het verleerd of ik ben het kwijtgespeeld. Ergens onderweg moet het gebeurd zijn, net zoals met die wollen handschoenen die ik nooit droeg maar die voor een onverklaarbare reden steeds in de zakken van mijn winterjas staken. Vroeger deed ik het wel en veel, de hele tijd eigenlijk. Dan kon ik me beklagen over alles en iedereen omdat ik dacht dat ik altijd en overal een mening moest over hebben, dat ik altijd ergens ‘iets van moest vinden.’ Het was een tweede natuur geworden want overal waar ik kwam, had ik kritiek en vond ik overal, ergens wel wat van. Ik verstond als geen ander de kunst van het beter weten. Als ik later aan de hemelpoort zal aankloppen, zal Sint-Pieter me zeker vragen waar ik het grootste gedeelte van mijn leven mee heb doorgebracht. Ik zal dan antwoorden, ‘Pieter jong, ik heb veel tijd verscheten met beter weten en ergens iets van te vinden en het heeft me geen kloten opgebracht.’ Nog niet zo lang, eigenlijk de laatste paar jaren pas en telkens er een nieuw seizoen aanbreekt krijg ik het ervan op de heupen, van dat snel en gemakkelijk pessimisme en van dat betweteren. Niets is namelijk zo vernietigend dan in twee seconden, met een straf oordeel brandhout te maken over iets waar iemand een heel leven heeft aan gesleuteld bijvoorbeeld aan, zichzelf. ‘Doe jij het anders ook maar eens, probeer anders ook eens op te komen waar jij echt voor staat in plaats van af te kraken waar iemand anders in gelooft of na te apen wat iemand anders je voorkauwde.’

Als tegenwoordig iemand mijn eigenheid aanvalt gaan mijn stekels recht staan, worden mijn ogen vuurspleten en wordt mijn tong scherp als een speer. Het is zelfs zo dat wanneer ik tegenwoordig verslechtering bij anderen signaleer ik zelfs wat milder voor mezelf word omdat ik weet dat kritiek zoveel meer zegt over mezelf dan over de gebeurtenis, de persoon of het gedrag dat ik bekritiseer. In het echt verdraag ik ze amper nog, de mensen die met het vingertje omhoog zeggen hoe ik het zou moeten doen. Ik geef veel meer voorkeur aan intelligente, stijlvolle of nederige mensen die een tikje geestig zijn en de kunst verstaan om met fijngevoeligheid te bemiddelen tussen pientere kennis en bescheiden nieuwsgierigheid. De te kritische beterweters die geen ruimte laten voor anderen of andere gedachten, mijd ik als hondendrollen op het trottoir.

Ik huil niet meer mee met wolven in het bos. Laat mij mijn eigen gang maar gaan en jullie? Als het me zou gevraagd worden zou ik zeggen dat jullie misschien beter ook een beetje meer koppige zalm of eigenzinnige paling zouden kunnen worden, om compromisloos stroomop -of stroomafwaarts naar de juiste bestemming te zwemmen, om er te paren en te sterven in de plaats van als een sprot in de ogenschijnlijk veilige school te blijven zwemmen om gevangen en gerookt te worden, maar het wordt me niet gevraagd dus zwijg ik, in alle talen.

Het laatste velletje.

Een dikke traan, rolde over haar wang en een andere had de weg gevonden naar de onderkant van haar brilmontuur om een seconde later samen uiteen te spatten op een witte tegel van de drop-off zone van de vertrekhal van de luchthaven. Genegenheid tussen mensen hoeft niet altijd gemeten te worden met het aantal woorden die uitgewisseld worden, soms wordt niets gezegd en dat zegt ook iets. Mijn gemakkelijke woorden moesten namelijk niet dienen om haar moeilijke emoties te verbergen dus had ik me voorgenomen het afscheid kort te houden want in situaties als deze krijgen mijn woorden weleens scherpe tanden die de stem van de andere in tweeën kunnen bijten, daarom zweeg ik maar.  We nemen afscheid en glimlachen naar elkaar ook al is mijn glimlach eerder een gewrongen grimas die mijn gezicht in een vreemde plooi legt. Drie uur geleden had ik haar in vader-wijsheden op het hart gedrukt dat ze in de maand die gaat komen, dingen voor de eerste keer zal zien en misschien wel voor de laatste keer en dat ze die wondermooie beelden moet absorberen om ze nooit meer te vergeten zodat ze een heel leven kunnen meegaan. Nog anderhalf uur en ze vliegt naar andere tijdzones waar een groot gedeelte van onze gemeenschappelijke dag zal gewisseld wordt voor een andere nacht. Die twee tranen zetten er andere in gang en heel even staan we met zijn drieën in een soort ongemakkelijke groepsknuffel die als afscheid moet doorgaan. ‘Van mijn erf nu’, zeg ik stoer, in een poging om het pijnlijke moment niet langer te laten duren dan stikt noodzakelijk want ik weet dat afscheid nemen moeilijker wordt naarmate je dat moment uitstelt. We zwaaien nog even en ik klim in mijn auto, baan me een weg door het veel te drukke verkeer en denk hoe ik dat in hemelsnaam alleen ga redden de komende maand maar vanbinnen lach ik een beetje want ik herinner me alle keren dat ik me zo voelde al vraag ik me wel af wie straks die nieuwe rol toiletpapier zal brengen als het laatste velletje is opgebruikt.