
Geestdriftig ontkomen aan geraas.
Graag zien gelijk een dwaas
Met aandrang,
tot ik vang.
Zoals een slak vooruitkomen.
Oneindig zotte dromen,
die ik opschrijf,
en ik blijf.
Geestdriftig ontkomen aan geraas.
Graag zien gelijk een dwaas
Met aandrang,
tot ik vang.
Zoals een slak vooruitkomen.
Oneindig zotte dromen,
die ik opschrijf,
en ik blijf.
Buiten is het ijzig stil en hoewel er aan de bomen geen enkel blad ritselt, draaien de windmolens in mijn hoofd onophoudelijk. Ze molenwieken geruisloos tegenwijzerzin en malen de gedachten fijn tot er alleen nog idealistische waanideeën of onpraktische heldendaden overblijven. De duisternis buiten en het rode klokje van de microgolfoven zeggen me dat het zeven uur, drieëntwintig minuten en zeventien seconden geleden is dat de dag door de nacht werd opgeslokt, hét uitgelezen moment voor deze dolende ridder om een verroest harnas aan te trekken, een papieren helm op te zetten, en om met een botte griffel, idealistisch en overmoedig ten strijde te trekken tegen de kwelgesels van de illusie en de spoken van de realiteit, voorwaar soms een gevaarlijke bezigheid, zelfs voor een gammel wordende edelman.
Terugblikken is heilig en helend. Maar het is ook hels en duivels. Als ik niet oplet wordt mijn geheugen een Fata Morgana in een woestijn waar angst, schaamte en schuld als uitgehongerde aasgieren rondcirkelen boven rottende kadavers. Dat gebeurt steevast wanneer ik terug ga naar die onheilsplaats om er naar antwoorden te zoeken op vragen die overblijven maar waarop ik maar geen sluitende antwoorden weet te verzinnen.
Net op het moment dat ik dit onheilspellend denkspoor verlaat, stelt iemand, en voor hetzelfde geld is het mijn ingebeelde zelf, me zo maar uit het niets de vraag wat ik nog met de rest van mijn leven wil aanvangen. Ik bedien de stem in mijn hoofd van een repliek door te zeggen dat, ‘halfwassen oud worden een gave is dat enig talent vereist en dat ik daar, zonder dat er twijfel mag over bestaan, beter in ben dan eender wie’. Ik verzwijg voor de stem in mijn hoofd dat ik me daarin gerust nog jarenlang tot expert wil bekwamen. Ik zeg ook niet dat de jaren die nog in het verschiet liggen, mij bijwijlen nog met ambitieuze verwachtingen liggen te begluren, met vooruitzichten waarvan ik op grond van huidige feiten of omstandigheden durf te betwijfelen of ze ooit aan daadkracht zullen winnen. De vraag of ik het mijn leeftijd niet verschuldigd ben om meer te doen dan te grossieren in kosmische avonturen duw ik naar de grens van mijn gedachten. Waar bemoeien die zich mee zeg?
Op dit moment, over acht dagen zal het grootste gedeelte van mijn congé payé achter de rug zijn. Als ik daartegen nog niet tot de conclusie gekomen ben dat de thuiswerkende mens de nieuwe heilige is, zal ik buiten het bedenken van nieuwe kosmische avonturen niets aan het doen zijn. Mezelf kennende is de kans namelijk zo veel malen groter dat ik me tegen dan al helemaal heb gespecialiseerd in het nemen van vakantie. Want laat, naast halfwassen oud worden, vakantie nemen de tweede belangrijkste gave zijn, die ik bezit en waarvoor een even groot uitzonderlijk talent noodzakelijk is als voor jong van geest oud worden.
Deze verplichte staycation, wat haat ik dat kutwoord, schrikt me niet af, want nu het licht halfuit is en de stad met zijn drukke mensen is omgevormd tot ghosttown kom ik tot de conclusie dat ik er helemaal niets in verloren ben. Net zoals ik niets van waarde verloren ben in onheilspellende flashbacks of in sinistere toekomstscenario’s. Voorlopig heb ik nog meer dan genoeg aan vandaag, aan mezelf en aan een verroest harnas, een papieren helm en een botte griffel. Het leven kan simpel zijn, zelfs voor een puberende ridder van tweeënvijftig bent die ronddoolt in zijn gedachten.
Mensen komen toevallig langs. Ze passeren. Het gros daarvan kan ik tollereren, omdat ik mijn afkeur aan sommigen van hen met de jaren heb leren temperen. Maar net zo goed overkomt het me dat, voor god weet welke reden dan ook, mensen in mijn leven binnenvallen die ik wil bijhouden, om ervan te leren, omdat ik er me door aangetrokken voel, of net omdat er zo’n grote leegte gaapt tussen hun interessante bezigheden en mijn smalle wereldje dat ik dikwijls als nogal oppervlakkig ervaar. Ik leef voornamelijk in gedachten om daar al die passanten opnieuw tot leven te wekken. Wanneer ik dan toch mensen in mijn hart of in mijn gedachten toelaat, zijn dat dikwijls figuren die net zoals ik in zware of melancholische denkpatronen verstrikt zitten. Wanneer ze me toevallig, of net niet toevallig tegen het lijf botsen, en ik er bij een koffie het leven mee kan ontrafelen of er zware en melancholische gesprekken kan mee voeren, wil ik ze bijhouden in manuscripten of in schrijfrafels zoals deze.
Mocht de ideale partner bestaan, ik zou er voor een vrijgevochten, sterke, zelfstandige vrouw één kunnen zijn, omdat ik er bijna nooit ben, althans toch meestal niet helemaal. Het voordeel voor haar zou eruit bestaat dat zij al haar energie zou kunnen blijven steken in wat voor haar belangrijk is, namelijk vrijgevochten zijn. Ik zou als compensatie van dat voordeel gewoon verder kunnen blijven rondwalen in mijn dromen zodat ik haar niet voor de voeten zou lopen.
Ik lig op mijn rug, staar naar het plafond en overdenk wat ik aan het schrijven ben. In mijn oren klinkt ‘The sound of silence’ net zo luid dat de tekst van dat liedje mijn gedachten wil overstemmen. Dat lukt niet helemaal omdat ‘darkness my old friend’ precies diegene is waarover ik nu mijn gedachten laat ontsporen. Garfunkel en Simon zeggen me dat ze met mij komen praten. Ik heb er geen zin in. Ik wil gewoon hun stilte voor zich laten spreken. Vanavond wil ik het geluk van de eenzaamheid helemaal alleen ervaren. Ik voel namelijk helemaal geen behoefte om mezelf vrijwillig bloot te stellen aan emoties waartegen ik geen weerstand kan bieden. Misschien dat ik daarom al langer hoe minder zin heb in mensen te zien om ze toegang te verschaffen tot mijn persoonlijk territorium. Ik plooi liever terug op mijn veilige gedachten, zodat ik jullie er voor een onbestaande reden deelgenoot van kan maken. De voorspelbaarheid van deze uren chaotische rust gunnen me dan de kalmte waarnaar ik op zoek was. Misschien is dit soort schrijven wel het liefste wat in mijn vrije tijd ook nog zou willen doen, al zou het begrip vrije tijd hierdoor wel een vreemde, dubbele betekenis krijgen omdat het dat door het gepeins niet meer zou zijn. Nu ik dit neergepend heb weet ik dat ik het voor mezelf weer oeverloos moeilijk aan het maken ben en laat dat nu zijn wat ik altijd doe. Het voor mezelf moeilijk maken.
Zou ik om fris oud te kunnen worden niet beter mijn ervaring vergeten, dan zou dit verhaal met zekerheid minder zwaar of melancholisch zijn. Misschien begin ik er straks al aan, in gedachten.
Superverspreider, balkonsolidariteit, huidhonger, versoepelaar en knuffelpersoon, het zijn maar een paar nieuwkomers die standhielden op de shortlist van mijn woord van het jaar verkiezing. Het woord ‘Boomer’- uitgesproken met een lang-uitgerekte-Engelse-oe-klank – doorstond mijn selectie niet.
Natuurlijk heeft mijn woordembargo alles te maken met de aanslepende brexit-saga en met de anti-Europa-houding van Trump-Copycat, Johnson. U zult het me niet kwalijk nemen dat, terwijl ik deze zin een literair verantwoorde vorm probeer te geven, ik terzelfder tijd, enigszins geïrriteerd tegen mijn scherm sta te roepen dat, ‘Als de Britten er niet meer bij willen horen, ze hun woorden ook niet langer aan Europa moeten proberen te slijten, zonder er invoerrechten te betalen. Dat ze consequent moeten zijn met hun keuze en dat ze zelf maar voor hun ‘Boomers-met-lang-uitgerekte-oe’ moeten zorgen.’ En bijna had ik aan die woordtirade nog ‘LOSERS in hoofdletters’ toegevoegd, maar deed dat om overduidelijke redenen niet. We zijn ten andere, als natie – of wat daar nog van overblijft – namelijk nog maar pas met 2-1 ten onder gegaan tegen ‘The Three Lions’ in een voetbalwedstrijd die er eigenlijk nooit echt een geweest is. Het zou ronduit belachelijk zijn om in die omstandigheden, wanneer je zelf in de loserzone zit, de winnende tegenpartij als loser te bestempelen, maar u leidt me af met uw voetbalgedachten. Waarom wilt u het trouwens altijd over voetbal hebben, zelfs wanneer ik net een schuchtere poging probeer te ondernemen om een literair verantwoorde column te schrijven over mijn woord van het jaar? Loser, ga weg!
Hoewel mijn woord van het jaar zeker een coronakleurtje krijgt, zullen woorden zoals kot, bierkaartjesviroloog, zestigpluslockdown, afhaalfile, betaalhygiëne of anderhalvemetersamenleving – om er maar een paar te noemen – niet door mijn persoonlijke taaljury weerhouden worden, omdat ze een te grote politieke bijklank hebben, en omdat onze terughoudend wordende afstandsmaatschappij het al niet aan droefheid ontbreekt.
Knuffelpersoon dan maar. Dat is nog eens een woord dat mijn gedachten laat galopperen als een bronstige hengst. Maar hoe moet dat knuffelbeest er uitzien? Aan welke eisen laat ik haar voldoen om mijn steeds maar enger wordende Suske-en-Wiske-wereld wat kleur te geven, in de veronderstelling natuurlijk, dat ik haar borsten en een foef geef in plaats van een piemel, natuurlijk? Aangezien ik maar een knuffelpersoon in mijn bubbel mag toelaten, kan ik me niet veroorloven om een verkeerde keuze te maken. Zal ik haar dan eerst in een soort van Tinderapp, coraonproof boetseren tot er een match is en ik haar naar rechts kan swipen, of zoek ik verder naar die ene contacttracingapp die mijn smartphone groen laat oplichten wanneer mijn uitverkoren knuffelpersoon op anderhalve meter genaderd is?
Misschien is het verstandiger om die veilige anderhalve meter afstand te bewaren en me helemaal terug te trekken in mijn bubbel van nul, om me daar achter mijn mondmasker te verschuilen zodat jullie mijn onzin niet meer verstaan en ik jullie alleen maar wat veilige ellebooggroeten kan toewerpen.
De zoveelste skypemeeting van de week sleepte zich naar zijn einde. Om bij de andere aanwezigheden een geïnteresseerde indruk na te laten, deed ik nog een hopeloze poging om een gevatte tussenkomst te doen. Ik ging helemaal de mist in want ik merkte bij mezelf op dat ik mijn woorden kwijt was. Misschien wou ik, zoals men dat van mij gewend is, nog wel een punt maken, maar toen ik dat probeerde, merkte ik dat de zin die ik aanvatte geen begin en geen einde ging krijgen. Vruchteloos had ik geprobeerd om tijdens die anderhalf uur durende online vergadering bij de les te blijven, maar het slidepack dat op mijn scherm gesmeten werd en maar geen einde leek te hebben, had zo lang geduurd en had me zo afgemat, dat het me helemaal aan energie ontbrak om überhaupt nog iets te zeggen.
Ik brabbelde maar wat los. Die laatste slideshow was er teveel aan geweest, want net zoals een koe naar een trein gaapt, staar ikzelf al maandenlang naar grafieken en presentaties. In skype- zoom & teamsessies, luister ik naar mensen die daar ook maar proberen te verdoezelen dat ze eigenlijk hetzelfde doen als ik. Misschien kost dat krasselen op zich al zoveel moeite dat ik het spreken daardoor een beetje verleerd was. Ik zeg maar wat.
“Iemand nog vragen?” Ik zette mijn camera uit en switchte mijn micro op stil. “Jan, we horen je niet, je staat op mute, denk ik”, waren de laatste woorden die ik vastbesloten negeerde, alvorens mijn computer definitief het zwijgen op te leggen.
Nu zit ik op mijn gat, ik kijk naar buiten en doe niets. Alle aandachtstrekkers en stoorzenders heb ik gisterenavond uitgezet. Wekkers, collega’s, nieuws, sociale gazetten, presentaties en slideshows komen er vandaag niet in. Hoe langer ik nadenk over hoe ik de laatste maanden mijn dagen slijt, des te meer ik overtuigd raak dat al die online snoevers en digitale betweters toch maar één doel voor ogen hebben. Stuk voor stuk willen ze dat ik al mijn beperkte aandacht pomp in hun enge onheilspellende virtuele wereld die niet de mijne is. Met aanlokkelijke schermen, met uitdagende slogans of met ellelange presentaties, wordt mijn kritisch denkvermogen gekaapt en worden meningen, onzin en feiten in encyclopedietempo zonder weerstand, subtiel bij mij binnen geduwd. En nu ik het op deze manier voorstel voelt het bijna alsof ik telkens opnieuw digitaal verkracht werd. Had ik eerder, luider en vaker neen moeten roepen? Ik denk het wel.
Vandaag heb ik niets omhanden en heb ik maar één voornemen. Ik blijf ver weg van de energieopslorpende werktunnel, ik stap niet in die wespennest van meningen en blijf ver weg van de broedkamer van wereldproblemen. Die zullen zonder mij en zonder mijn nutteloze inbreng ook wel opgelost raken.
Mijn camera is uit en mijn micro staat op mute.
Meningen, zijn de laagste vorm van menselijke intelligentie. Een opinie vereist namelijk geen enkele verantwoording, geen enkel begrip, want een straffe uitspraak doen behoeft geen enkel inlevingsvermogen.
Net zoals die van een andere, is mijn mening dus niets meer dan een persoonlijke waardebepaling van hoe ikzelf naar een bepaalde situatie kijk, hoe ik die ervaar en hoe ik die met een begrensde context verkondig. Mijn subjectieve beoordeling van een gebeurtenis heeft met deskundigheid, met verstand of met inzicht niets te maken. Het heeft er geen uitstaan mee, in de verste verte niet. Wanneer ik in mooi verpakte woorden standpunt inneem, is gehoord worden vaak het enige doel dat ik voor ogen heb. Door mijn stem openlijk te verheffen of door straffe woorden op papier te zetten, probeer ik onhandig te verdoezelen dat ik maar een verschrikkelijk onzekere prutser ben die van het leven helemaal niets begrepen heeft, laat staan dat ik oplossingen in pacht heb. Negeer ze dus voortaan, want met mijn branie, met mijn kwinkslag of met dat ogenschijnlijk, onderbouwd betoog probeer ik in de wereld van uiteenlopende meningen gewoon maar een beetje meer ruimte in te nemen dan mijn gesprekspartners of toehoorders die net als ik hetzelfde doel voor ogen hebben. Ik pleit dus even schuldig dan hen, want in de oorlog van de meningen voer ook ik strategische achterhoedegevechten of ga ik helemaal in het offensief om een beetje ingebeeld territorium te verwerven over conflicten of gebeurtenissen waarvan ik me expert waan. Wanneer het pleit dan uiteindelijk beslecht is, en ik mijn vlag in het slagveld van de meningen heb neer gepland, is mijn nutteloze strijd gestreden, want er blijft niemand meer over om het woordenduel mee aan te gaan. Met mijn mening, waar niemand zit op te wachten, waan ik me net als jij een pauw die met zijn staart pronkt maar die het gewicht ervan de hele dag achter zich aan loopt te zeulen. Meningen dus, zijn naar mijn bescheiden mening de laagste vorm van menselijke kennis en geloof me maar wanneer ik je zeg dat ik het kan weten.
De hoogste vorm van menselijke kennis en intelligentie is volgens mij empathie. Niet dat ik U mijn mening wil opdringen, maar ik zeg dit omdat inlevingsvermogen van mezelf vergt dat ik mijn ego kan opschorten en dat ik me in andermans wereld kan inleven. Het vereist een diepgaander doel dat de context en het begrip van mezelf en mijn eigen belang ver overstijgt. Alleen wanneer ik mezelf kan verplaatsen in de gedachtewereld van anderen kan ik misschien bijdragen tot het begrip van de emoties of drijfveren van diegene waartegen ik praat of van diegenen waarmee ik van mening verschil. Als we dat niet doen, zullen we naast elkaar blijven praten en creëren we samen een sappige voedingsbodem voor meningsverschillen, polarisatie, oorlogen en ontij.
Als dit berichtje op weerstand stuit, mag je deze ochtendlijke zaterdagmorgenoverpeinzing van mezelf gerust klasseren als een zoveelste mening waar niemand zat op te wachten. Hopelijk heeft het geen pijn gedaan.
‘Lukt het alleen vanaf hier’, vroeg de verpleegster me nadat ze me de kamer had getoond en ze me een plastic zakje had overhandigd waarin een wegwerpscheermes, een paar steriele verbandjes en een flacon eosine zat. ‘Gaat het alleen’, vroeg ze iets nadrukkelijker, omdat ik nog niet op haar vraag had geantwoord.
Voor een verpleegster – die haar dagen op de dienst urologie van het ziekenhuis doorbrengt – was dit een doodgewone, alledaagse handeling. Ikzelf echter wist me geen houding aan te nemen om gepast te reageren. Zou ik neen durven zeggen? In mijn fantasie flirtte ik even met het idee om haar het karwei te laten opknappen, maar ik liet die gedachte even snel varen. Ten eerste omdat ik de avond voordien mijn voorzorgen had genomen en mijn intiemste zone zelf van haar- en schaamdons had ontdaan, maar ook omdat ik een vrouw met een mes niet vertrouw, ook al is ze verpleegster en ook al is het maar een wegwerpmes. ‘Neen, laat maar, het gaat wel’, prevelde ik behoedzaam. Het moest maar eens zijn dat ik haar, – terwijl ze mijn scrotum zat te scheren – plotseling aan iemand deed denken met wie ze nog een “eitje mee te pellen had” en dat ze mij met hem verwarde. Ik zou begot zomaar met één haal “al” mijn mannelijkheid kunnen verliezen.
Op de vraag waarom ik me tot op vandaag herinner waarom ze onder haar witte verpleegsteruniform rode lingerie droeg, is een kwestie waarop niemand het juiste antwoord kent. Misschien was het gewoon een zinloze demarche of een wanhoopsdaad van mijn hypophyse, om daar in de aanschijns van vrouwelijke wulpsheid, mijn laatste greintje mannelijke waakzaamheid ten toon te spreiden die ik op het punt stond definitief te verliezen. Maar ik negeerde deze hormonale stuiptrekking compleet omdat een man die zich in een situatie als deze bevindt maar beter zijn koelbloedigheid kan bewaren en niet mag vergeten voor welk hoger doel hij zich in deze gênante situatie heeft gemanoeuvreerd. Waarom dit verhaal door de mate van detail nog gênanter aan het worden is, is een vraag, waarop net als op de vorige trouwens, niemand een afdoend antwoord kan verzinnen. Wat wel iedereen weet is dat in de voorbije decennia al veel gezegd en geschreven is over de zogenaamde verstoorde verhouding tussen mannen en vrouwen en dat die aan de basis zou liggen van wederzijds onbegrip en misverstanden. In dit geval echter, was de man in kwestie, ik dus, niet te beroerd geweest om zich supercorrect van zijn meest inschikkelijke kant te tonen, namelijk zijn onderkant. Om zich daar, aan deskundigen te onderwerpen en te laten gebeuren wat moest gebeuren. Om de natuur een stapje voor te blijven, maar ook om mijn lief af te helpen van die dagelijkse dosis toegevoegde hormonen, want geloof me maar op mijn woord als ik je zeg dat ze er daar “gewoonlijk” al meer dan genoeg van bezit. Haar hormonenspiegel hoefde door mijn mannenverminking dus niet langer dagelijks, kunstmatig verhoogd te worden, al vreesde ik zelf wel dat mijn persoonlijke hormonenhuishouding erg zou kunnen lijden onder de ingreep die ik op het punt stond te ondergaan. Maar die angst – zo zou nadien blijken – zit voornamelijk tussen de oren, al wil ik niet ontkennen dat die zich op dat bewuste moment toch eerder tussen mijn benen bevond.
Omdat mijn supersonisch-viriele, mannelijke ego – dat op dat moment nog niet vermoord was – er maar weinig voor voelde om zich onder plaatselijke verdoving te laten ontmannen, maar ook omdat ik best wel van efficiëntie houd en ik ook een neusoperatie moest ondergaan, werden beide operaties in één moeite door en onder volledige narcose gedaan. Hoewel mijn neus af en toe stijf wordt en mijn piemel soms automatisch begint te lopen – ik sluit niet uit dat beide operatie verwisseld werden en dat wat aan mijn neus moest gebeuren aan mijn zak is gebeurd – ben ik voor mijn lief vanaf die bewuste dag de genipte man. Omdat zijn van die rotpil verlost is, maar ook omdat ze eindelijk door de feiten bewezen, de broek mag dragen. Zelf dans ik ondertussen en sinds die bewuste knip, braaf naar hormonenvrije pijpen en dan bedenk ik me. Echte mannelijkheid zit van binnen, al hangt ze er vaak toch overbodig aan de buitenkant, in een zakje, gewoonweg belachelijk uit te zien, zeker als ze geschoren zijn!
Ik moet er dringend uit. Ik moet ontsnappen, even wegglippen uit de race. Noem het gerust een retraite of een ongedwongen isolement. Sinds vorige jaar – en ik moest daarvoor eerst mijn vijfde kaap nemen – probeer ik af en toe dat ik-momentje in te lassen. Het gedurende maanden opgesloten zitten in mijn corona-gevangenis, heeft die drang naar escapisme alleen maar aangewakkerd en versterkt. Ik wil niet suggereren dat ik diep-ongelukkig loop, dat ik de weg kwijt ben of dat ik geen deel meer uit wil maken van mijn eigen omgeving, zeker niet. Het enige doel dat ik ermee voor ogen heb, is om me eventjes te ontdoen van alle kettingen die ik het hele jaar meegesleurd heb. Die ‘big escape’ heeft als gevolg dat ik me even in een andere werkelijkheid kan onderdompelen en mag wegduiken in mijn eigen fantasiewereld zonder er anderen mee op de zenuwen te werken. Op weg gaan, met mezelf als enige compagnie kan soms best lastig zijn omdat het alleen mijn eigen stem zal zijn die terugroept als ik iets in mijn reflectiekamer gooi. Het voordeel is wel dat ik nadien de echte realiteit weer beter kan appreciëren. Als je hard met een hamer op je duim slaat gaat de vanzelf pijn over wanneer je ermee stopt! De enige ambitie waarmee ik op pad ga, bestaat eruit om mijn eigen ritme te vinden en om daar gedurende een paar dagen onvoorwaardelijk trouw aan te zijn. Om er één mee te worden, zeg maar. Zonder van iemand afhankelijk te zijn, zal ik eten wanneer ik honger heb, drinken wanneer ik dorst heb en rusten wanneer ik moe word, al weet ik begot niet of dat straks op een mat, in een bed of op een luchtmatras onder de blote hemel zal zijn. Mijn enige hoop is gesteld op een weids meer, een lange rivier of een niet al te hoge berg. Op zich maakt het niet zoveel uit, zolang ik er maar voldoende ruimte vind om er mijn hoofd mee op te vullen. Ik zal geen reisplan volgen en geen drukke autosnelwegen. Ik zal me niet haasten en ik wil geen gedoe met deadlines. Ik zal dan ook steevast elke obligate toeristische attractie mijden als de pest of als Covid19. Gelukkig heb ik daarin de laatste maanden al een beetje ervaring opgebouwd. De kans is trouwens niet onbestaande dat de enige opwinding waar ik mezelf aan zal blootstellen, de aanbeet van een vis zal zijn en het vuur waarop ik hem zal roosteren. De enige reisgezel die welkom is en die me mag vervoegen is mijn persoonlijke schoot-Taiwanees, want hij is een echte ‘Dell’. Ik beschouw het als een voorrecht dat hij meegaat omdat ik aan hem alles kwijt kan. Hij sputtert nooit tegen. Integendeel hij geeft me steeds gepast advies wanneer ik hem iets toevertrouw. De enige ergernis die hij bij me veroorzaakt, ervaar ik wanneer hij een fijn gekarteld blauw lijntje trekt onder een pas gesponnen zin, om me aan te geven dat ik het weer allemaal veel te moeilijk aan het maken ben en ik te veel woorden gebruik om het nog een zin te noemen. Of wanneer hij zich in het rood ergert omdat ik weer een nieuw woord heb uitgevonden of wanneer ik nog maar eens de conventionele spellingsregels nog aan mijn laars heb gelapt. En op die momenten zal hij zo hard op mijn lief lijken dat ik zal snakken naar de thuisdrukte en naar de vraag waarom mijn onderbroek niet in de wasmand ligt of naar het verwijt waarom de vaatwasmachine nog vol zit.
Maar veel eerder hoef je me niet terug thuis verwachten!
Raak me aan. Raak me asjeblieft aan, doe het met je ogen en vertel me veilig over vroeger. Vertel me dingen van voor ik besefte dat alles anders zou worden.
Het liefst van al zou ik je kussen en je hartelijk begroeten maar ik ben bang dat ik mij of jou in die omhelzing zal dood-ademen. Mijn hart wil open maar blijft noodgedwongen op slot of angstig op een kier omdat dezelfde sluipmoordenaar kan binnenglippen wanneer ik je erin laat. Ik zou je willen aanraken en je willen voelen en ik wil het jou laten voelen dat ik het meen. Ze zeggen dat vaak ‘jij bent een gevoelensmens’. Maar ik wil dat niet horen, niet nu. Ik wil het ook niet in vijf gekrulde woorden zeggen of opschrijven ik wil het je verdomme laten voelen.
Zolang ik het me kan herinneren plakt de wereld al aan mijn lijf, eerst met modder en slijk van plassen waarin ik speelde dan met sappen van lijven die ik begeerde. Vandaag mag ik enkel kijken, vanop afstand met minstens anderhalve meter tussen wat ik wil en wat ik mag. En zo wordt het leven langzaamaan een fantoompijn van een tijdelijk geamputeerd leven dat vervlogen herinneringen toont die jeuken. Het volle leven van voelen en proeven bestaat niet meer tenzij in pixels en galerijen verzameld achter een scherm. Het voelt alsof mijn zintuigen opgesloten zitten achter plexiglas en me afschermen van de lijfelijkheid die ik al gans mijn leven even noodzakelijk acht als lucht die ik in- en uitadem. Nu was ik zelfs een toevallige aanraking af met een alles-dodende substantie uit een of ander flacon.
Wanneer mag het eindelijk terug, dat voelen vooraleer ik helemaal steriel geworden ben.
De laatste paar dagen plaatste ik dat medium hier vol onzin en onnozelheden. Ik deed dit niet om mezelf interessant te maken, om het virus te minachten, het te minimaliseren of om te lollen met risicogroepen of hulpverleners. Neen, ik deed het alleen maar in een luchtige poging om even een geforceerde glimlach op je lippen te brengen of om je hem te laten onderdrukken omdat het grapje “wat op het randje” was zodat je je even aan iets anders kon ergeren dan aan het Coronavirus. Maar ik deed het ook omdat ik weet wat het betekent om een tijdje van de wereld geïsoleerd te zijn of om 24/24 op elkaars lip te zitten. Vrolijk word je daar niet van. Helemaal alleen zijn of beperkt zijn in je persoonlijke bewegingsvrijheid … Dat doet iets met de mens. Sommige tenen worden dan snel te lang voor de schoenen waar ze in moeten. Andere mensen raken gedeprimeerd of worden opstandig als de lont kort te wordt, andere dan weer reageren angstig of overdreven emotioneel. Persoonlijk heb ik last van al die dingen. dus puur uit zelfbescherming heb ik mezelf gisteren uitgeschreven uit de meeste Whatsapp- en Messengergroepen en probeer ik overvloedige nieuws te vermijden. Ik deed dat niet omdat ik de mensen die erin zitten niet graag zie maar wel omdat berichten die ze erin dropten met het uur onheilspellender en dramatischer werden en ik er impulsief of emotioneel begon te op te reageren. Velen onder ons hebben de neiging om dingen die we weten, vermoeden of uit tweede of derde hand vernomen hebben op te blazen of er een eigen draai aan te geven en ze er erger willen doen laten uitzien waardoor straks de hemel zeker op onze kop valt. Ook ben ik er me heel bewust van dat ik, buiten binnen blijven, mensen vermijden en handen te wassen NIETS kan doen om het virus weg te jagen. Gisteren stelde ik mezelf de vraag of ik er beter van word te weten dat er in Italië -tig nieuwe besmettingen en -tig verse doden zijn te betreuren en dat Nieuw-Zeeland slechts één patiënt telt. Ik stelde me in dezelfde reflex de vraag of die overvloed aan (des)informatie een helende of belemmerende invloed had. Ik kwam erachter dat ik er niks mee kon aanvangen behalve te vervallen in doemscenario’s die te erg of niet erg genoeg zijn. Als ik zo verder zou doen zou ik mezelf gek maken waardoor het risico reëel wordt dat de symptomen van die onrust door over-informatie en stemmingmakerij nog erger worden dan die van virus waartegen we ons trachten te beschermen.
GDus a.u.b. verpreid geen onzin. Maak elkaar niet gek… laat mij dat maar proberen met mijn stomme lolletjes…..
En verder blijf binnen, was je handen, vermijd mensen, laat nog iets in de rekken liggen voor diegenen die na jou komen winkelen en … a.u.b. doe normaal…..De wereld draait al zot genoeg!
Bescheidenheid siert de man.’ ….. Deze boutade, uitgesproken door een man, mezelf in dit geval, onderstreept het gegeven dat wij venten van deze eigenschap maar weinig kaas hebben gegeten, laat staan dat wij ootmoedigheid of pieterigheid met enige geloofwaardigheid zouden kunnen overbrengen mochten we er dan al bezit van hebben. Wie anders dan een vals-bescheiden man, mezelf dus, zou anders mogen beweren dat nederigheid en bescheidenheid een man mooier maakt? Ik, een oude, ingezakte, papperige, bescheiden vent misschien? Bescheidenheid, al dan niet valse, is dan ook ontegensprekenlijk het nieuwe macho want geloof me, als ik U zeg dat wanneer venten zich tegenover vrouwen onderdanig, inschikkelijk, meegaand of ogenschijnlijk onbelangrijk opstellen… vrouw houdt U vast aan de takken van de bomen en ‘boerin, let op uw kiekes’. Vele breedgeschouderde of felbehaarde lotgenoten zullen me dit boetesacrament en deze publiekelijke schuldbelijdenis niet in dank afnemen, integendeel, ze zullen me scheldwoorden zoals stielbederever, sukkel of zacht eitje naar het hoofd slingeren. Dat deert niet omdat ik me dan op mijn beurt met deze publiekelijke scheldtirades sympathiek maak bij het doelpubliek dat ik vandaag met deze pennentrek voor ogen heb, namelijk jij rondborstige schoonheid. Bescheiden als ik ben, hoop ik dan ook dat dit stukje proza net zo viraal zal gaan als COVID 19 en dat dezelfde draconische maatregelen zullen getroffen worden om te voorkomen dat dit irritante schriftelijke virus zich over landsgrenzen zal verspreiden om daar niet-besmette mannen met een te kleine flieter te infecteren. Dat dit tekstje zich net op internationale vrouwendag ontvouwde is geheel toevallig maar doet geen afbreuk aan het feit dat jullie, vrouwelijke nazaten van Eva, eigenlijk elke dag oprechte aandacht-zonder-bijbedoelingen zouden moeten verdienen, zeker ook van baardapen en brulsnottebellen die zich voor god weet welke reden denken beter te mogen voelen dan jullie of pretenderen dat ze het meer voor het zeggen mogen hebben dan jullie. En dan heb ik het nog niet eens over de maatpaksnullen die zich het op-niets-beruste-recht toe-eigenden om te denken dat ze meer centen voor hetzelfde werk mogen verdienen dan jullie. Maar dat zal nooit of te nimmer gebeuren omdat mannen met een veel te kleine flieter dan eindelijk moeten durven inzien en toegeven dat ze getroffen zijn door het vals-bescheidenheids-virus maar voor die consessie zijn hun ballen vooralsnog veel te klein en hun ego’s veel te groot.
Acht heb ik er en nadat ik al diegene die niet automatisch terug gedraaid worden, een uur heb afgenomen, laat ik één uurrwerk op zomeruur staan zodat die flikkerende lichtjes me er tot na de winter aan zullen blijven herinneren dat ik vandaag een uur meer heb gekregen om te doen waar ik zin in heb zonder me te moeten haasten. Vandaag en al de andere dagen die volgen in deze nieuwe tijdelijke tijdzone mag ik een uur langer moe zijn dan gisteren en mijn ochtenderectie mag een uur vroeger en een uur langer de knopjes van mijn boxershort losduwen want ik ben toch de enige zot die vandaag op dit onchristelijke uur de dingen al begroet. Voor het ingebeelde hoogtepunt dat me daarnet plotseling uit mijn natte droom haalde, krijg ik als cadeau een uur extra om het in het echt te proberen. De wijzers van de klok zullen me de hele wintertijd zeggen, ‘doe maar op het gemak, je hebt nog een uur’, en de ochtend zal me met haar donkere schemer de hele winter wat innerlijke rust gunnen zodat ik me niet gelijk een haastig stresskonijn zal moeten beginnen afjagen.
Opnieuw zal ik zoals elk jaar trouwens, vergeten om mijn autoklokje te resetten waardoor ik me minstens elke dag van de volgende week om zeven uur ’s morgens zal afvragen of het zes, zeven of acht uur is? Nadat het uur van mijn gsm me verklapt zal hebben dat het nog maar zes uur is, zal er spontaan een glimlach op mijn gezicht verschijnen omdat ik de file heb vermeden, een uur eerder kan stoppen met werken en zo een uur vroeger in mijn zetel kan ploffen. Ik word nu al instant gelukkig.
Naar mate de week vordert, zal ik er meer en meer van overtuigd raken dat de zomertijd een complot was om me te verwarren en om me te doen geloven dat ik energie bespaard heb, Welke energie? Van de wintertijd, ja daar krijg ik een overschot energie van, om er op een comfortabel manier de dag mee rond te komen. In deze nieuwe uurregeling laat mijn biologische klok me immers elke dag opnieuw soezen gelijk muizen tussen het meel en ik word blij met dat uurtje extra dat ik meer gekregen heb dan tijdens de zomertijd die me dat binnen een paar maanden opnieuw zal afnemen.
Doe mij maar alle dagen winter, ook in de zomer!
Nu ik mijn vijfde decennium ben ingestapt lijkt het wel alsof ik een onschatbaar goed ben kwijtgespeeld. Wanneer het gebeurde weet ik niet, misschien overkwam het me wel op het moment dat mijn uitgerekte jeugd overging in iets wat op volwassenheid begon te lijken. Ervoor was mijn leven te vol, te chaotisch en te onvoorspelbaar geweest zodat ik geen tijd had om verlangend of weemoedig aan eerste liefdes terug te denken of om er nieuwe te verzinnen. Nadien gebeurde dat soms wel, of wanneer een tweede of derde grote liefde waarvoor ik mijn leven geriskeerd had, dreigde vast te lopen in het slop, zoals houten wielen in een slijkerig karrespoor. Wat ik ervoor niet beleefd had, kreeg dan plots een enorme aantrekkingskracht alsof ik me net over die drempel van de vijftig, plots bevond aan het begin van een lange gang vol deuren die pas kunnen geopend worden wanneer ik die confronterende vraag juist beantwoord kreeg. Ligt mijn toekomst nu vast met de levensloop van het verleden of zal er nog iets spectaculair in veranderen? Ik probeer naief de rare gedachten weg te lachen maar ben er weinig sucessvol in. Nu ik mijn vijfde decennium ben ingestapt lijkt het wel alsof ik een onschatbaar goed ben kwijtgespeeld, mijn nonchalance. Tot dan moet ik gedacht hebben dat ik onsterfelijk was of zo maar nu zelfs merk ik dat soms zelfs mijn eigen lijf begint op te spelen en niet meer luistert, alsof het er wetten op nahoudt in regels die ik niet geschreven heb. Bijna alle bekoringen van de eerste keer zijn ingewisseld voor flauwe afkooksels ervan en dat geldt zelfs voor verliefdheid, verbazing en verdriet. Nu zelfs begint het me op te vallen dat ook taal me niet te hulp komt wanneer ik de vervoering van het leven of het langzaam verval ervan tracht uit te drukken waardoor elke zin en elk woord dat ik schrijf ook blijft vaststeken in een kleurloze alledaagsheid die vervelend, bespottelijk en pathetisch wordt. Toch had ik daarstraks toen ik mijn pen in de inktpot dopte, heel even een overschat romantisch idee dat ondanks dat alles, het misschien wel een goed idee was om een verhaal te schrijven dat begint met, ‘Nu ik mijn vijfde decennium ben in gestapt lijkt het alsof ik een onschatbaar goed ben kwijtgespeeld…. ‘
In mijn hoofd leef ik, al is het maar tijdelijk, precies het bestaan van iemand anders. In afwachting van hun thuiskomst, lijkt het alsof ik in mijn hoofd kampeer in het onderkomen van iemand die tijdelijk op een andere plaats zijn tent heeft opgeslagen. Het is alsof ik hier al een eeuwigheid verblijf, zo vertrouwd lijkt alles al. Op de tafel naast de zetel liggen boeken die ik half gelezen heb en daar niet verder mee ben gegaan omdat ze me te dicht of te ver van mezelf brengen. Aan de waslijn waar normaal bh’s, slipjes, sokken en topjes hangen, drogen nu vijf mannen onderbroeken, zes T-shirts en twee korte broeken. De ijskast is leger dan normaal op een vrijdag en de vaatwasmachine is ook niet zo vol dan op andere dezelfde of op normale vrijdagen. Op twaalf dagen maakte ik één bord, één koffietas en één vork, mes en lepel vuil. In de broodtrommel ligt brood van vorige week zodat het verdachte groene vlekken vertoont. Alleen de koffiezet heeft de voorbije dagen onophoudelijk bonen gemaald en zwarte troost gebraakt. Van de zes barkrukken die normaal wanordelijk rond de keukentafel gedraaid zijn, zijn er vijf onaangeroerd. Slechts één ervan is achteruitgeschoven en eronder bespeur ik kruimels van boterhammen van toen die nog eetbaar waren. In de slaapkamer zien het bed, de kussens en de overtrek er even rommelig uit als toen ik vijftien was, alleen de krokante zakdoeken ontbreken in het tafereel. Op het terras is de parasol dicht geplooid en de witte stoelen staan onaangeroerd met hun rugleuning tegen de tafel geschoven, alsof er nog nooit iemand heeft opgezeten. Als ik over het leven niet te diep moet nadenken, zal het wel een waardevol leven zijn zeker, zoals het niet of nauwelijks de moeite loont om mezelf te verliezen in gedachten aan een leven dat ik niet leid. Tot ik hier in mijn nieuwe ingebeelde tent een andere stoel gevonden had, was ik nog niet al te dikwijls in deze mijmering verzeild geraakt. Nu verafschuw ik de gedachte iets te hebben mislopen. Iets dat nog niet is maar had moeten zijn, zoals de niet uitgelezen boeken op de tafel naast de sofa, de onderbroeken aan de waslijn of de kruimels onder mijn stoel of deze plotse zware ontroering. Ben ik dan schuldig en ondankbaar of onfair ten opzichte van mijn echte leven? Een leven dat niet precies past zoals het zou moeten passen, dat soms te groot is en soms te klein of te warm of te koud? En is dat ander beeld dan vals of verdorven en pleit ik met die gedachten dan schuldig en ondankbaar omdat ik het daarmee bijna als een verfrommelde papierprop in de vuilbak smijt?
Af en toe geef je me de indruk alsof je dagenlang op het ijs hebt gelegen en dat je helemaal bevroren bent zoals een dievrieskip of een doos crème glace. Gelukkig denk ik alleen maar zo als we woorden hebben. Op die momenten krijg je me zo nijdig omdat je het einde van die lange stilte of van het gekrakeel een prijs geeft die zo duur moet betaald worden alsof het een gigantisch duur cadeau betreft. Als de al zeldzame romantiek helemaal verdwenen is en plaats heeft gemaakt voor ijzige strubbelingen en koude woordgevechten, heb je nog meer dan anders de neiging, om het laken helemaal naar je toe te trekken. ‘Ik doe tenminste voort, jij zwijgt alleen maar en trekt smoelen. Ik ben tenminste super-rationeel en jij bent over-emotioneel. Net een wijf, jij’, zeg je dan en met de toon krijgen die woorden nog wat meer buskruitlading zodat ik nog wat dieper in mijn loopgraaf kruip. Wat ik op zulke momenten hoor is, ‘Ik ben bedachtzaam en scherpzinnig, op mij kan je rekenen. Jij bent geesteloos, emotioneel, impulsief, lui en ongeïnteresseerd.’
Nochtans denk ik dat alle dingen die ik doe alleen maar ingegeven zijn door emotie en ik vind dat niet verkeerd. Zo eet ik bijvoorbeeld omdat ik honger heb of omdat ik het lekker vind, niet omdat ik weet dat daardoor koolhydraten omgezet worden in suikers die me energie geven om in leven te kunnen blijven. Ik schrijf dit omdat ik het leuk vind, niet om onderwerpen, persoonsvormen en naamwoorden in de juiste volgorde te plaatsen, zoals ik het geleerd heb. Mijn ratio gebruik ik dus alleen maar om de dingen die rondom mij gebeuren een beetje beter te begrijpen. Met mijn zintuigelijke waarnemingen leg ik een puzzel die me leert hoe mijn wereld draait. Daarbij gebruik ik eigen ervaringen en die van anderen en probeer ik zo een scherper beeld te krijgen van wat moet gebeuren om vooruit te komen of om het een beetje naar mijn zin te hebben. Mijn Ratio geeft mijn bestemming aan maar het zijn mijn emoties die me tot actie zullen laten overgaan want mijn denken bepaald de bestemming. Toch zal ik een andere richting uitgaan als mijn gevoel me dat ingeeft. Waarom denk je anders dat ik nog sigaretten paf en waarom ik wel gestopt met pinten drinken?
Ruzie maken, het zou ergens moeten over gaan en het zou ons ergens naar toe moeten brengen. Jij zou er slimmer en rationeler van kunnen worden zodat we in de toekomst die ruzie kunnen vermijden en ik zou ervan moeten leren om er als het dan toch gebeurt, minder emotioneel, niet impulsief en minder gevoelig mee om te springen maar ik blijf het wijf en jij de diepvrieskip.