Categorie: Filosofisch

Liefde is stopverf

Liefde is een illusie, een spelletje, maar wel één dat best met zorg en aandacht gespeeld wordt, anders is er niks aan. Door ouder te worden heb ik mezelf veroordeeld tot een subtiele maar een daarom niet minder cynische vorm van eenzame liefde. Misschien deed ik het onbewust omdat ik door de jaren heen de illusie van de liefde doorprikte of misschien is het een gevolg van het feit dat ik de spelregels niet helemaal volgde? Wie zal het zeggen?


Liefde en ouder worden, niet dat ik iemand wil schofferen, en mezelf al zeker niet, maar ik stel me openlijk de vraag of er geen sleet zit op de formule? Ik stel me ook de vraag of niet iedereen het spelletje moet blijven meespelen om het voor alle deelnemers een beetje plezant te houden?
Een illusie dus, of iets voor de jonge generatie die er nog naïef op vertrouwd dat verliefdheid en liefde hetzelfde betekent, en dat het voor altijd blijft duren. Als je een bepaalde leeftijd bereikt, zoals ik dus, en sensuele geilheid inruilde voor sleur of verplichting, is het in stand houden van die illusie meer dan ooit een levensnoodzakelijke opdracht. Verlies je dat droombeeld uit het oog, en geloof me, daar is met de snelheid van het leven niet veel voor nodig, rest je niets anders dan met constant gepieker al je angsten en twijfels in je eentje te doorstaan.
De hele dag lopen vloeken en tieren, ik zou dat kunnen doen maar doe het niet omdat het net die illusie is die mij recht houdt.


Liefde is een illusie. Wat we ervan gemaakt hebben, heeft niets te maken met de romantische voorstelling die we er vroeger aan gaven, toen we jong en onnozel waren. Dat beeld vervaagde met de tijd. Behendigheid, gemakzucht en voortplanting, al dan niet bezegeld in een wettelijk geregistreerd partnership onder een luifel van wederzijdse verantwoordelijkheid, zijn we liefde gaan noemen. Eeuwigdurende liefde bestaat niet, voortplanting bestaat, reproductie. Voortplanting, gemakzucht en aanpassing, veilig beschut onder het dak van gewenning en gewoonte. Al de rest passen we aan op een manier die ons het beste uitkomt. Wat dat betreft zijn liefdesverwachtingen even kneedbaar als stopverf. We bewerken ze met klei die nooit hard wordt. Als doorwinterde darwinisten geven we er telkens opnieuw een nieuwe schwung aan zodat van het oorspronkelijke plan niets overblijft. Op die manier wordt liefde een levenswerk van bijstellen, nuanceren, herformuleren, aanpassen en finetunen. We doen het net zolang tot het helemaal vervormd is en we vergeten zijn welk kunstwerk het oorspronkelijke ooit geweest is.
We doen nog wel dingen samen hoor, af en toe zelfs nog met elkaar al moet ze me daar wel op voorhand voor waarschuwen. Soms denk ik dat zij gewoon mijn wandelstok is. Mocht ze er niet meer zijn, ik zou nog somberder door het leven stappen omdat ik de korter wordende afstand tot het einde alleen zou moeten afleggen, zonder wandelstok.


Wat blijft er dan over? Als je ouder wordt, blijft alleen de veranderlijkheid en de schoonheid van de liefde over. Toegegeven, dat is veel.


Darwin had gelijk:

“…De zwakken moeten ervantussen als ze niet in staat zijn zich aan te passen…”

Pseudo-intellectuele masturbatie, binnenstebuiten gekeerd snobisme of onnozele pleziertjes?

Onnozele pleziertjes zijn niet iets om je voor te schamen, maar ook niet iets om mee te stoefen. Een avondje vermakelijke vlakheid kan deugd doen. Ik pleit ook schuldig of wat had je gedacht?  Na een dag van ‘pseudo-intellectuele masturbatie’ en ‘binnenstebuiten gekeerd snobisme’, dingen waaraan ik een bloedhekel heb, maar waaraan ik tegen mijn zin blootgesteld word, verval ik graag in zinloos nihilisme. Ik hou er nu eenmaal van om me te onderwerpen aan de uitersten van mezelf. Dan kan ik echt ironisch-tegenstrijdig worden alsof een duister gat moet gevuld worden. Met zinloos vermaak gun ik me dan een gevoel van vrijheid zonder inkijk van anderen. Aan anderen heb ik op dat moment geen behoefte, en al zeker niet aan bemoeienissen. Niets- of veelzeggende zinnen neerschrijven, is gewoon mijn onnozel pleziertje. Ik schaam me er niet voor en probeer er niet mee uit te pakken. Dat lukt niet altijd.

De vrees van jouw oordeel is namelijk dezelfde angst die me ervan weerhoudt om intenser te leven of om vrijuit te schrijven. De vraag die dan beantwoord moet worden is aan wie ik verantwoording of loyaliteit verschuldigd ben? Aan mezelf of aan anderen?  Het liefst van al zou ik jou vertellen over die ene dag die belangrijk geweest is, die een stempel gedrukt heeft. Een die een litteken bezorgd heeft dat heel mijn leven zichtbaar zal blijven. Voor mij toch. Iedereen heeft wel zo’n dag. Meestal is dat de dag waarop je begrijpt wie je echt bent en wat het geluid van je ware stem is. Maar durf ik dat? Riskeer ik het al om mijn woorden niet langer te verbergen in een fantasiewereld die ver van mij afligt? En is dat gebrek aan lef niet het excuus om intenser te leven of om vrijuit te schrijven? Het mag gerust allemaal wat simpeler of eerlijker, geloof ik. Misschien kom ik er, als ik dat doe, achter welk verhaal ik echt wil vertellen en vind ik met juiste woorden wapens om er de grenzen van mijn schuchterheid mee aan te vallen.

Maar tot vandaag hang ik nog vast in binnenstebuiten gedraaid snobisme waarvan ik niet weet welke kant ik ermee uit wil. Ik herken het goed want ik etaleer het hier wekelijks. Dan speel ik met tegenstrijdigheid en ironie en met datgene wat ik echt wil vertellen. Zoals een kat met een muis. Ik verpak dan wat ik echt wil zeggen in een onbegrijpelijke fantasiewereld die ver van me af ligt. Voorlopig blijft schrijven dus gewoon maar een simpel onschuldig pleziertje. Ik geloof dat ik me er niet voor hoef te schamen, tenzij ik jou ermee wil imponeren.

Zullen we praten?

“He jij daar stilte, zouden wij niet eens praten?” Niet zo lang geleden heb ik stilzwijgen een naam gegeven. Het werd een persoon, een man of een vrouw, dat weet ik niet precies. Mij kennende zal het wel een vrouw zijn. Misschien helpt zij wel om dit “gesprek” een beetje op gang te trekken? Ik vraag het me af. Ik zie wel.

De lentezon komt op. Ze oogt nog een beetje verlegen.  De schuchtere zonnestralen geven de wereld een iets andere kleur dan vorige week. Blauwer misschien, of roder?  In elk geval minder grijs. Omdat ik geen schilder ben, en niet zo met kleuren bezig ben, geef ik verder geen aandacht aan deze kleurrijke gedachte. Ik ben gewoon al blij dat ze niet zwart-wit is, of grijs.   

Stilte en ik zijn het zonder woorden eens dat we van deze dag iets gaan maken. Ik begin aan mijn eerste kop koffie en aan mijn eerste sigaret van de dag. Het zullen voorzeker niet de laatste zijn. Wanneer de week te druk geweest is, en ik een trage dag wil, met stilte als gezelschap, zoek ik steevast beschutting op mijn veilige plaats. Dan zoek ik dekking in mijn vertrouwde prikkelarme bubbel. In mijn stinkende gelukzalige bubbel.  Stilte vindt het daar ook fijn denk ik.

Mijn grijze loungezetel met zes zitplaatsen is ruim voldoende groot voor stilte, voor mijn lijf, voor mijn ego en mijn gedachten. Aan hen en aan dit papier vertrouw ik altijd mijn diepste en intiemste gedachten toe.  De zetel, de kussens en stilte worden dan de enige getuigen van wat er zich tussen mijn oren afspeelt. Hen maak ik niets wijs. Bij hen zijn mijn denkbeelden veilig. Zij achtervolgen de schaduwen niet die ikzelf achterna hol.

Als de wereld straks opnieuw rumoerig wordt zal je me misschien vragen of ik stilte goed gekend heb.  Ik zal dan glimlachen en zeggen dat hij een oude vriend van mij was.  Dat hij lang in mijn bubbel heeft rondgezweefd maar dat ik hem al een tijdje niet meer gezien of gehoord heb. De droefheid en kommer zal dan uit mijn ogen verdwenen zijn.

Door te lang alleen met stilte op te trekken en er verstrikt in te raken, kom ik vast te zitten in de fantasie van mezelf. Dan loop ik risico dat de onrust die ik denk te voelen geen juiste plaats meer krijgt. Dat ik gistend onheil begin te verwarren met belangrijkheid, en dat is het niet.

“Zeg, stilte, zullen we dan toch niet eens praten? Een beetje lawaai maken misschien?”

Dag Blauwe Maandag

Vandaag is het Blue Monday, de dag waarvan wereldwijd aangenomen wordt dat hij de meest deprimerende dag van het jaar is, maar klopt dit wel?  Mag Blauwe Maandag, in de categorie somberheid, de competitie met alle andere dagen wel doorstaan? Laat er ons niet flauw over doen, het voorbije jaar was opnieuw een ‘boeren-jaar’ gevuld met ‘boeren-dagen’, om nooit of om voor altijd te vergeten. Als ik even stilsta bij de vraag hoe ik mijn Blauwe Maandag persoonlijk waardeer, geef ik hem op schaal van treurnis en neerslachtigheid dan ook maar een ondermaatse vier.

Het jaar werd op gang geblazen met vaccins, optimisme en uitzicht op Roaring Twenties. Daarna werd het met golven van Engelse, Zuid-Afrikaanse, Delta- en Omikron-mutanten, gewelddadige conflicten, overstromingen in Wallonië en andere gevolgen van de klimaatcrisis opnieuw een jaar waarin onze veerkracht helemaal op de proef werd gesteld. En dan zwijg ik nog over het feit dat Sien van Sesamstraat, Dixie Dansercoer, (poolreiziger en avonturier) en Paula Sémer, (tv-coryfee, taboedoorbreker en voorvechter van vrouwenrechten) hun pijp brak. 

Het afgelopen jaar ben ik niet met lopen begonnen, ben ik niet gestopt met roken en is aan wandelen een einde gekomen. Van al mijn vrienden en kennissen was die vriendelijke zwarte man van Post-Nl diegene mijn deur het vaakste plat liep. Om maar te zeggen, Blue Monday heeft geduchte kandidaten voor de polepositie van de meest weemoedige dag van het jaar.

Wat mij betreft mag Blue Monday volgend jaar dan ook gerust zonder concurrentie terug op één. Maar wat doen we dan me de overige 364 dagen? Kleuren we ze in een geel of in een roze kleurtje en is dat dan voldoende om ze niet deprimerend te maken? Is het zo eenvoudig, ik vraag het me zomaar af.

Is geluk dan niet een even raar en glibberig ding als ongelukkig zijn en betekent het niet voor iedereen iets anders?  Sommigen lijken voor geluk aanleg te hebben, anderen wat minder. Maar zelfs al behoor je vandaag tot de laatste groep bestaan er handige manieren om blijer of contenter door het leven te gaan. Het zijn open deuren, het enige wat je daarvoor hoeft te doen is er doorheen te lopen.

Door een beetje milder voor jezelf te zijn, door gezonder te eten, wat meer te bewegen en iets langer te slapen, door een werkleven te leiden waar je je enigszins nuttig voelt en dat je als uitdagend ervaart.  Van iets beter je best te doen met relaties worden de meeste mensen al redelijk gelukkig. Geluk is dus niet vanzelfsprekend en downs horen er onloskomenlijk bij.  Om maar te zeggen, geluk vergt net iets meer moeite dan je alleen maar te beklagen over Blue Monday. Het is maar een dag als een andere.

Vergeet je paraplu niet want morgen wordt het niet alleen een gelukkige dag het wordt ook misschien de winderigste en mogelijk ook de natste dag van het jaar.

Relatieonhandig

Waarom?  Om mezelf aan de waggel te houden? Om datgene te vergeten wat al zo ver achter me ligt maar waarvoor ik nog steeds schaamte voel?  Doe ik het om mezelf een ogenschijnlijk geldig excuus te geven zodat ik datgene wat nog komen zal en waarvoor ik bang ben handig kan uitstellen?  Wordt schrijven dan een schijterige poging om het leven dat lastig is te begrijpen of is schrijven net een streven om het helemaal te negeren, dat leven?

Uit het boek dat ik momenteel aan het schrijven ben, zitten negendertigduizendtweeënveertig woorden me niet voldaan aan te staren.  Hoewel ik al zeventienduizend zevenhonderdenvijf woorden schrapte, is wat ik lees niet naar mijn zin. Sommige zinnen roepen misnoegd, ‘kan je ons niet een beetje korter en concreter maken’. Andere vragen me teleurgesteld, ‘kan het alstublieft met een beetje meer detail, verdienen wij jouw veel te zuinige aandacht dan niet?’ Als ik ze allen, nogmaals en minstens voor de dertigste keer herlezen heb, vraag ik me af waarom ik me met dit werk, dat voor mezelf toch nooit een genoegzaam resultaat zal hebben, blijf teisteren.

In de taal die ik schrijf zoek ik, al te vaak zonder deugddoend resultaat naar woorden en zinnen die iets teweegbrengen. Ik hanteer dan het spel van herhaling, alliteratie, tegenstelling en woordklank in korte fijne zinnetjes en wissel ze af met uitgesponnen romantisch of scherpzinnig bedoelde abstracties. Soms lukt het me om in een handvol woorden iets te maken dat van alles kan doen voelen, maar al te vaak schrijf ik zonder tot ook maar één zinnenprikkelend beeld te komen waardoor jij als lezer iets zou moeten voelen. Zo gun ik me de illusie dat ik mezelf eventjes interessanter mag wanen dan ik eigenlijk maar ben.

Dat schrijven en schrappen, dat herformuleren, dat onophoudelijk herbeginnen is op de keper beschouwd dan ook niets meer of niets minder dan een schuchtere poging om me met mezelf te verzoenen. Misschien werd schrijven voor mij persoonlijk dan ook gewoon maar een onbereikbaar streven naar het vergeten van kemels en naar het leren samen te leven met mezelf.

Wat onduidelijk blijft, is of me dat ooit zal lukken. Want eerlijkheid gebied me toe te geven dat ik mezelf met die verwachting toch maar steeds opnieuw blijf teleurstellen. Met jouw goedvinden blijf ik dan gewoon nog maar eventjes voortschrijven.  En mag ik daar dan alstublieft net zolang mee blijven doorgaan, tot ik mezelf als betrouwbare partner in de relatie met mezelf mag beschouwen.

Is het inzicht dat deze zaterdagnacht me geboden heeft niet de sleutel tot het uitbouwen van elke stabiele relatie ook diegene die ik met mezelf aanga? Het hoeft niet perfect te zijn. Ik hoef niet perfect te zijn en ik geloof echt dat dit zo is, want mensen die kort bij me staan en het kunnen weten zeggen me dat bijvoorbeeld onhandigheid het hoofdkenmerk is van de meeste relaties die ik aanga, al gebruiken ze daar meestal meer tot de verbeeldingsprekende terminologie voor. Niet dat ik dat niet weet, relatieonhandigheid beheers ik namelijk als de beste, in alle aspecten, al drieënvijftig jaar lang, Misschien moet ik daar ook maar eens een boekje over schrijven.

SOS-CIS

Deze dag kondigde zich aan als een doordeweekse dag van dertien in een dozijn. Op doordeweekse dagen van dertien in een dozijn gebeuren doorgaans alleen maar doordeweekse dingen. Maar zo niet vandaag want na het verstrijken van deze doodgewone dag, was ik opgelucht om vast te stellen dat mijn seksuele identiteit nog altijd overeenstemt met het geslacht waarmee ik geboren ben. So what, zou u kunnen denken en gelijk heeft u want net zoals op andere doordeweekse dagen ben ik niet geneigd om aan deze vaststelling veel aandacht te besteden. Mijn ochtenderectie waarmee zo goed als elke doordeweekse dag begint, eist met dit dagelijks doordeweeks feit(je) namelijk al genoeg waardeloze aandacht op. Tot het mannelijk geslacht behoren is een toevallig levenslot waarmee ik geen heldendaad heb verricht of waaraan ik lauweren heb verdiend, toch beschouw ik het als vanzelfsprekend om er een voorbeeldige relatie mee te onderhouden. Ik ben het mijn knallende ochtenderectie verschuldigd, denk ik.  Mij verzetten tegen het geslacht dat me door de natuur werd toebedeeld en waarin mijn culturele genderidentiteit gebald zit, zou even onnozel zijn als ermee te stoefen. Natuurlijk heb ik dat andere mannen ooit wel zien doen, in kleedkamers van sporthallen, in dure boekjes of in internetfilmpjes waarin ze met hun gigantisch dooraderde piemel nog dommer werden voorgesteld dan ze in werkelijkheid al zijn. Draai het of keer het, een lul blijft per slot van rekening toch gewoon maar een lul. Wie ooit in gezelschap van een horde mannen een publieke doucheruimte deelde, weet waarover ik het heb, maar ik wijk af. Vrouwen die het tegenovergestelde zouden willen beweren, gelieve u even afzijdig te houden, want vooralsnog vervloek ik het geslacht waarin/waarmee ik geboren ben ook niet.  Ik ben er content mee want er zit geen spanning op de seksuele identiteit waarmee moeder natuur me op deze aardkluit heeft gegooid. Tot voor kort leek mij dit de normaalste zaak van de wereld. Sterker nog mocht mijn vader zaliger destijds zijn seksuele genderidentiteit en de knaldrang die daarmee gepaard ging, ontkend hebben was van deze tekst nooit sprake geweest.  Mijn vader was geen tafelspringer maar zou het absoluut niet kunnen appreciëren om met zijn mannelijke gewoonheid als trendsetter of als CIS-man avant la lettre bestempeld te worden. Hij vond van zichzelf dat hij maar een gewone, normale man was. Mogelijks stuit de term ‘gewone of normale man’ in deze context tegen een getransplanteerde borst van een X-gen-man die zichzelf niet als CIS-man beschouwt of van een man die voorkeur heeft aan de piemel van een andere man, dat kan, maar weet dat ik met dit tekstje geenszins die intentie heb. Gewoon is normaal maar niet gewoon is daarom nog niet abnormaal. Dat wil ik wel even beklemtonen. Er schuilt geen verborgen ‘masculinist’ in mij die zich geroepen voelt om een lans te breken voor de seksuele genderidentiteit waarmee een overgroot gedeelte van de mannen zich verwant voelt.   Deze tekst is niets meer en niets minder dan een pleitdooi voor de ‘gewone’ man. De man die vloekt en tiert en op zijn vingers fluit omdat hij naïef hoopt dat zijn fluitje als prelude kan dienen van een mogelijks paringsritueel. Dit is een verdedigingsrede voor de natuurlijke onhandigheid van de man die eens in gezelschap van soortgenoten een haan wordt omdat hij zijn schoonste veren wil tonen maar er niet voor achteruit deinst om een hanengevecht te starten. Dit is ook een pleitrede voor mannen die hun geaardheid niet te grabbel gooien maar ook voor mannen die met x, cis, ho, bi of met welke letter van het alfabet dan hun bestaansrecht willen onderstrepen of afdwingen. Volgens mij slaat de klepel van de diversiteits- en inclusieklok gewoon iets te ver door. Maar ik schreef dit stukje in hoofdzaak omdat ik als Cis-man die sympathiseert met het socialisme en zich bijgevolg in de nieuwe minderheid der SOSSEN bevindt straks niet door het leven wil gaan als SOSCIS.

Tijdelijk herwonnen jeugd

Ik schrijf om niet vergeten te worden. Wie mijn lezer is, weet ik niet, en dat is niet belangrijk. Misschien wordt het dat pas wanneer dit verhaaltje wordt opgevist uit een gammele kist op een of andere zolder, ooit. Misschien krijgt het dan de betekenis die ik er nu wil aan geven, wanneer een lezer met zijn ogen door mijn gedachten bladert, en er dezelfde ondefinieerbare twijfel in voelt die nu door mijn ziel woedt. Ik ben Jan, zoon van Jef de gereedschapsdraaier en van Carola de ruziemaker. Dit is de ingekookte versie van een praatjesmaker van drieënvijftig die door het leven bedeeld werd met een onmetelijk ego, een vuil blad en met een uiterst breekbaar hart. Buiten ongepast zelfmedelijden en wat losse rafels heb ik niets aan het hoofd al lijkt het als je onder de oppervlakte kijkt dat ik mijn verstand en mijn hart verloren heb. Met aandoenlijk kinderlijke melancholie verberg ik de utopische euforie van mijn jeugd en die van vergeten figuranten die erin passeerden en die net als ik slachtoffer werden van domme onwetendheid of van nog dommere hoogmoed.  De tragedie van het leven is dat men niet oud wordt maar dat men zich jong blijft wanen. Toch verdwijnt iedereen net zoals ik op een dag naar de achtergrond, langzaam door de tijd vergeten. Ik ben Jan en koos mezelf als hoofdpersonage, omdat hij de enige is die overblijft wiens gedachten en emoties ik nog vertrouw. Dat gaat zo wanneer jeugdige onschuld ingehaald wordt door een roekeloos verleden. Een verleden dat met elke dag die voorbijgaat meer terreinwinst boekt op een korter wordende toekomst. Wat hier neergeschreven is, is een levende getuigenis van een half leven dat even zinvol als zinloos voorbijvloog en waar niet veel meer van overblijft dan de tijd die erin verdwijnt. De herfst blaast mijn laatste zomerdag weg om nooit meer terug te komen. Met het vallen van het blad weet ik dat levenservaring een kam is die je van het leven cadeau krijgt op het moment dat je kaal begint te worden. Of drieënvijftig de juiste leeftijd is om tot die vaststelling te komen, weet ik niet. Mijn haargrens bevindt zich namelijk nog precies op dezelfde plaats waar ze zich dertig jaar geleden bevond, al wijt ik dat eerder aan de rimpels op mijn voorhoofd die mijn vel zwaarder doen wegen waardoor mijn haarlijn naar onderen getrokken wordt. Ik zeg maar wat, maar kaal, ben ik nog niet. Toch ben ik het vandaag aan mijn leeftijd verschuldigd om me tot de leeftijdsgroep van de ‘puberende vijftigers’ te rekenen. Gewoon maar vijftig worden is voor groentjes. Het is vanaf drieënvijftig dat men opnieuw recht van spreken krijgt in de grijzer wordende leeftijdscategorie waartoe ik behoor. Al doe ik dat spreken straks misschien best iets luider opdat ze me anders niet horen of verstaan. Officieel zal de stempel ‘vijftig+’ vanaf maandag meer inkt achterlaten wanneer ik de voorrangskaart voor een zitplaats van de trein laat afstempelen. Drieënvijftig dus, en officieel oud. Vanaf maandag zal ik me ten volle vijftiger voelen omdat mijn alsmaar stijver en dikker wordend lijf meer plaats zal innemen dan wanneer ik nog met een veertig+ karkas bedeeld was. Ik ben me ook meer en meer bewust van alle lichamelijke kwaaltjes en van alle andere ellende die met dit cijfer gepaard gaan. Maar niet alles is even kut als ik het hier laat uitschijnen. Ik begin namelijk de kunst te verstaan om mijn lichamelijke beperkingen en mijn mentale obstakels te herkennen en te aanvaarden. Dat mijn libido al eens vaker foert zegt hoeft niet echt een probleem te zijn want dat lijfelijk ongemak raakt met een pilletje in een wip opgelost. De tijd dat ik daar beschaamd over was ligt ver achter mij. Ik los dat wel op. En nu ik deze woorden neerschrijf onder een Noorse sterrenhemel bedenk ik me dat dit alles een uitspraak zou kunnen zijn van een huurmoordenaar die mijn toekomst vermoordt of van een loodgieter die me sust met de gedachte dat zolang de dichting van het kraantje het houdt, het wellicht niet zal lekken. Waar ik echter niet aan gewend raak, is dat ik irritant saai begin te worden en dat ik dat nieuwe gevoel nog als cadeau aanvaard ook. Wie had dat ooit kunnen denken? Hopelijk word ik met deze nutteloze levenswijsheid, net zoals dit tekstje niet vergeten, ik word namelijk niet elke dag drieënvijftig. Maar eerst ga ik met mijn tijdelijk herwonnen jeugd nog een paar Vikingen verslaan en wie weet springt er morgen toch nog een zalm in mijn net.

Elk avontuur begint met een blik in de verte.

Nu ik hier in het Noorden ben beland, stel ik me een lezer voor. Jij dus, die zichzelf inspecteert met wat ik heb geschreven. Wat ben ik ermee? Welk nut heeft het? Waarom zou ik überhaupt een poging wagen om te achterhalen wat jij denkt over wat ik denk, over wat ik zie of voel? De zin om me te wapenen en om te vechten tegen de weer- en zinloosheid waar ik op een dag zeker de strijd zal van verliezen ben ik aan het kwijtraken en dat voelt juist. Inzicht komt met de jaren zegt men en met de jaren komt ook het besef dat hoe beter ik de dingen begrijp hoe harder mijn verlangen groeit dat ik ze liever nooit had begrepen. Een geschikte gesprekspartner om over die dingen van gedachten te wisselen is hier niet. Daarom richt ik me tot jou, mijn zielsverwant want jij stelt me nooit teleur. Met woorden die recht uit mijn ziel stromen geef ik jou de volmacht om hem helemaal te inspecteren. Als je dat wil tenminste. Zo wordt schrijven diep graven in mijn ziel met jou als stille, aanwezige getuige. Meer hoeft het niet te zijn.

De tranen komen vanzelf, geen idee waar ze vandaan komen of waar ze me naartoe brengen. Het ene moment kijk ik om en luister en voel glimlachend naar de weg die ik al afgelegd heb. Een seconde later stroom ik helemaal over, compleet overweldigd met twijfelende emoties en onbegrijpelijke prikkels die ik niet onder controle krijg. In mijn hoofd worden kleine kabbelende beekjes snel stromende rivieren en kolkende watervallen. Ik beweeg niet. Ik kijk niet weg maar onderga de reflectie van mijn gedachten. Het enige wat ik kan doen, is ademen en voelen hoe de indrukken van mijn gedachten en emoties geabsorbeerd worden om ze helemaal gewaar te worden. De afgelopen dagen heeft mijn wereld uit niet veel meer bestaan dan uit verwondering voor schoonheid en emotie van puurheid. Met de rust die ik hier voel, lijkt het erop dat met de tranen die over mijn wangen rollen alle ruis van de wereld wordt weggespoeld. Ze doen me even terugblikken. Op deze plek vind ik woorden die zeggen wat ik elders niet uitgesproken krijg. “Als mijn scherpe woorden ooit jouw gedachten hebben beïnvloed, neem ik ze terug. Als mijn sombere blikken ooit jouw dag hebben verduisterd, neem ik ze terug. Als mijn zoute tranen ooit jouw vurigheid en geestdrift hebben getemperd, neem ik ze terug. Allemaal, ze behoorden alleen mij en passen niet bij jou.

Ik heb het leven te lang en te dikwjls genegeerd. Ik heb het ontkend en zelfs ontvlucht. Hier met mijn DNA als enige gezelschap merk ik dat stilaan alle weerstand wegvloeit. Het enige wat ik nog voel is sentimentaliteit zonder oorzaak. Een soort van onderliggende werkelijkheid die niet in relatie of in verhouding lijkt te staan met de dagelijkse realiteit waarop ze betrekking heeft. Ze braakt alleen als lava van vulkaan uit mijn lijf. Ik raak maar niet uitgevoeld. Het voelt alsof al mijn zintuigen wagenwijd openstaan en ik niet in staat ben om er langer weerstand tegen te bieden. Misschien gaan die tranen wel over iets anders, over een elastiek die me strak aan het leven bindt en helemaal wordt uitgerekt waardoor me niets anders rest dan te wachten tot hij knapt. Ik kan er niets meer over vertellen want meer valt er niet te zeggen. Ik ben blij dat ik alleen ben. Het zou ondraaglijk zijn om nu in iemands gezelschap te verkeren, welk gezmschap dan ook. Ik zou niet weten wat te zeggen. Soms en zeker nu denk ik dat mijn persoonlijk leven tegelijk van iets teveel en van iets te weinig bevat. Dan is het te vol, dan weer te leeg maar nooit op maat gedoseerd. Ik zeg dan wel dat ik het leven wil voelen om erin woorden in te verdrinken of om er woordeloos boven te zweven maar de twee werelden waarin ik leef zijn tegenstrijdig. De ene is gereguleerd en geprogrammeerd en dus duidelijk, saai en gedoemd tot regelmaat en sleur. De andere plek is vrij en helder, onbegrijpelijk turbulent en net zo peilloos diep als het ijskoude bergmeer vol onzichtbare onderstromen. Precies het meer waar ik nu mijn blik op richt. Hoe ik het leven aanvoel is hoe ik het wil leven, storend voor mezelf, emotioneel-chaotisch en sensueel onhandig voor jou, mijn lezer. Controle of grip zal ik er nooit op krijgen. Misschien wanneer ik straks wakker word en opnieuw helder ben zal ik tot besef komen dat dit misschien wel mijn allerbeste kwaliteiten zijn. Dus laat me hier in het Noorden nog maar even in deze gedachten spitten want elk avontuur begint met een blik in de verte.

Wanneer de tijd zijn werk heeft gedaan

Gemakshalve zou ik me ervan af kunnen maken door in fontsize 72 en in hoofdletters ‘geen commentaar’ op dit lege papier te schrijven maar die keuze maak ik niet. Ik ben kwaad geweest op de wereld, op mijn dorp en op de mensen die er wonen, op het werk en de mensen die er werken, op mijn huis en de mensen die erin wonen. Het zou best kunnen dat ik op iedereen kwaad ben geweest en niet in het minste op mijzelf en op mijn lijf dat me meer en meer in de steek begint te laten. Misschien ben ik het nog steeds en gaat die boosheid nooit meer helemaal weg. De oppervlakkigheid en gemakzucht waarvan ik iedereen verdenk, vechten een genadeloze strijd uit met diepgang, hartstocht en diepzinnigheid waarnaar ikzelf onophoudelijk op zoek ben ook al weet ik al een hele poos dat ik die dingen alleen maar in mezelf kan vinden. Het voelt aan alsof ik een levenszwaarte meezeul waarvan ik me nooit helemaal zal kunnen ontdoen. Ik draag een onzichtbaar zware rugzak die alleen lichter kan gemaakt worden door iemand die me van dichtbij vergezelt en die als het nodig is overtollig ballast wegneemt en er luchtigheid of oppervlakkigheid voor inruilt. Door die tweestrijd was ik mijn stem, mijn pen en mezelf even kwijt maar nu richt ik me opnieuw tot jou, mijn zielsambassadeur, want jij begrijpt precies wat er in me omgaat. Een andere keuze heb ik niet ook al lijkt het een beetje koud te zijn geworden tussen ons. Mocht ik een foto zijn, je zou een gevoelige ouder wordende man zien die buiten zelfmedelijden niets anders om het hoofd heeft dan zijn eigen gedachten. Onder de oppervlakte van dat wazige beeld zou je zien dat het lijkt alsof hij zijn verstand en zijn hart verloren heeft.  Misschien is hij zichzelf wel helemaal kwijtgeraakt.

De stilte en de afstand tussen ons deed me geen goed. Sinds onze laatste rendez-vous ben ik op zoek naar dat ene woord dat precies omschrijft hoe ik me voel. Ik vind het niet. Misschien is het nog niet uitgevonden en staat het in geen enkele woordenboek omdat tot nu toe te weinig mensen geleefd hebben die net zoals ik in hun eigen gedachtewereld geklemd zitten en willen beschrijven wat er zich afspeelt. Het zou zomaar kunnen. De betekenis van dat onbestaande woord zou je, mocht het bestaan, in een vertaalwoordenboek vinden tussen de woorden ‘eenzaam’ en ‘alleen’. Niet dat ik het als een straf beschouw om me een tijdje af te zonderen of dat ik me eenzaam voel wanneer ik alleen ben want dat is niet het geval. Mijn alleen zijn, is een keuze om er even niemand bij te willen, om even niemand te willen zien of niemand te willen horen. Daar is niets mis mee. Het is rust die als een geruisloze storm door mijn bos raast en alle dode takken afbreekt.  Maar eenzaamheid is het tegenovergestelde. Dat is een knagend rotgevoel dat schreeuwt om een ander soort aandacht. Wat ik voel zit daar ergens tussenin.

Met de pianoklanken van ‘Comptine d’un autre été’, de soundtrack van de film ‘le monde fabuleux d’ Amelie’ en met mijn DNA als enige ander gezelschap kijk en luister ik naar mijn monotone gedachten. Vaneigens word ik er niet wijzer van want alleen de schepper kan van niets iets maken en dan moet hij dat nog eerst laten ontploffen.  De stilte heeft ook zijn frequentie. Zij zorgt ervoor dat afwezigen beginnen te spreken. Niet dat ze me storen ook al is de eenzaamheid van daarnet met hen erbij opeens wel heel dichtbevolkt. Er was niets mis met dat stilzwijgen maar soms is het toch beter om dat tegen iemand te kunnen zeggen.

Echte eenzaamheid kom ik dagelijks tegen. Bij vriendelijke mensen die met of zonder woorden elkaar vragen hoe het gaat.  Om te doen alsof of om schijn hoog te houden. Het is een mooi plekje om te bezoeken maar een slechte plaats om in te blijven hangen. Misschien heb ik mijn verlangen naar deze luxueuze eenzaamheid hoogmoedig overschat en ben ik gewoon maar een ijdele egoïst die veel te hard in zichzelf is geïnteresseerd. Elke onnozelaar heeft toch gezelschap nodig. Een denker zoals ik die de eenzaamheid opzoekt en hem op één been doet staan en doet wankelen om niet om te vallen, is waarschijnlijk nog een grotere onnozelaar.

Pas wanneer ik al mijn losse eindjes aan elkaar geknoopt heb en ik mezelf en mijn gepeins niet langer meer alleen kan verdragen word ik opnieuw een sociaal wezen dat het evenwicht herstelt maar voorlopig laat ik die eindjes nog maar rafelen. Ik kom er wel uit, wanneer de tijd zijn werk heeft gedaan.

Een keuze als een andere!

Deze morgen, het zal iets over zes geweest zijn. In de veel te warme bedstee was niets spannends te beleven.  Ik wijt dat gemakshalve aan de temperatuur maar ook aan de donsdeken dat voor ‘god weet welke reden’ tussen ons inlag als een barricade die de goeden van de slechten scheidt. Om me de ergernissen van het zwoele ochtendgloren niet op de hals te halen, nam ik het besluit om de nieuwe dag dan al een eerlijke kans te geven.

Een paar tellen later, ik staar door het open schuifraam naar buiten en probeer mijn slaperige indrukken te ordenen.  Ik roer doelloos het zoet door mijn iets te sterke koffie en met elke slok die ik neem doet de cafeïne zijn werk. In de verte krijst een mannetjespauw om de aandacht van een wijfje. Ik ben zeker dat zijn staart ook recht staat. De natuur zit simpel in elkaar want tussen de vogels in zit geen opgefrommeld donsdeken in de weg. Hoewel simpel?  De staart van de mannetjespauw waarin hij zijn ego verbergt zal ook weleens in de weg zitten wanneer het erop aan komt zeker?

“Mijn vader is een saucisse” kopt een katern in de weekendbijlage van de zaterdagkrant. Mijn oog valt op de titel van deze eerste Vlaamse post corona prent.  Hij zou op mij van toepassing kunnen zijn. Ik zeg dat omdat ik ook over dat naïeve feelgood-achtige iets beschik waardoor ik denk dat ik het leven in mijn broekzak kan steken. Aan overmoed en onschuldige onnozelheid geen gebrek, ik kan winkel houden in embryonale ideeën en kan grossieren in illusies. De wereld is er vooralsnog nog niet beter van geworden.

Waar wordt de wereld dan wel beter van? Tegen beterweten in zoek ik mijn heil in de rest van de gazet. Ik had het beter niet gedaan. “Racisme kent vele gezichten maar als het over één onnavolgbaar en hardnekkige eigenschap beschikt, is het zijn eigenzinnig vermogen om vergeten te worden.”  De krantenkop spreekt, zwart op wit. De vetgedrukte letters doen me aan mijn broer denken. Hij is naast gerenommeerd geschiedeniskenner ook een notoir nieuwe racist, één die zijn witte suprematie niet onder stoelen of banken steekt. Met de tijd is hij gaan behoren tot de nieuwe brigade ter bevordering van de onverdraagzaamheid en zurigheid en de voorkoming van samenhorigheid en de gezelligheid. Zo ergert hij zich bijvoorbeeld bleekblauw aan de sportieve knieval van verdraagzame voetballers die met hun symbolische actie respect en antidiscriminatie onder de aandacht willen brengen. “Politiek en sport hebben met elkaar geen uitstaan”, brult hij dan kwaad in whatsapp berichten waarmee hij mij bestookt. Als ik hem fijntjes zeg dat institutioneel racisme aan een exclusief witte onderhandelingstafel wordt besproken en dat de politieke arena er niet in geslaagd is de maatschappij verdraagzame vormen te geven, en dat dit symbool op de knie onschuldig is, voelt hij zich door zijn witte eer helemaal in het nauw gedreven.  Mijn broer is somber, angstig en azijnzuur geworden. Hij voelt zich in het nauw gedreven door een hoofddoek, door burgemeester Somers (die hij steevast Mohamed Somers noemt) door couscous en falafel en kikkererwten, door muntthee maar ook door een symbolische knieval. Zelf dweept hij met en heeft hij sympathie voor halve gekken in maatpak die met hun rechterarm omhoog de samenleving symbolisch naar de verdoemenis wensen. Mij niet gelaten, ik hoop oprecht dat hij er vrolijk van wordt.  

Om uit de impasse te komen waarin de krant me gebracht heeft, spreek ik symbolisch een fatwa uit over negatieve gedachten. Een laatste blik op de krant leert me dat de vaccinontkenners maar 1.6 % van de bevolking uitmaken en ik stel me de vraag waarover ik me de afgelopen maanden druk heb lopen maken?

De rode cijfers van de klok van de microgolfoven verraden dat het zes na zeven is. Ik neem het besluit dat ik de rest van de dag een saucisse zal zijn. Het is een keuze als een andere!

Hoe?

Als het leven van mij verwacht dat ik me er constant aan aanpas en ik bijgevolg vandaag niet meer ben wie ik gisteren was, hoe kan men dan verwachten dat ik het morgen doe, zoals ik het eergisteren beloofd heb?

Fantasie is verwant aan waanzin.

Het gebeurt me soms dat ik voor het ochtendgloren als een wild veulen uit bed spring, met de astrante gedachte dat ik aan mijn tweede jeugd begonnen ben. Wanneer ik mezelf, dan even later met mijn overmoedige spiegelbeeld confronteer, en vaststel dat er meer grijze haren uit mijn neus en oren groeien dan dat er nieuwe op mijn hoofd bijkomen, maak ik van de waarheid niet langer een vijand.  Ik moet dan gewoon toegeven dat ik aan mijn eerste ouderdom begonnen ben. De terminus komt in zicht.  Had ik me in mijn leven wat sneller met een kritisch oog bekeken, zou ik datgene gezien hebben wat tot nu aan mijn blik onttrokken werd. Het verval zou niet onopgemerkt gebleven zijn. Had ik maar sneller goed gekeken, ik zou nooit zulk een scheef en overmoedig oordeel over mezelf geveld hebben. Rimpels liegen namelijk nooit.

Oud worden gaat niet in grote sprongen. Dat gebeurt dag na dag. Ik weet nu dat met elke hartslag die door het leven wordt bijgeteld, de jaren tergend traag voorbijrazen. Aan grootspraak hoef ik me niet meer zo nodig te wagen. Aan mezelf en aan mijn kleine kanten heb ik meer dan genoeg. Ik begin zelfs al aan mezelf gewend te raken en dat feit op zich is niet nadelig. De keerzijde van die medaille is wel dat wanneer ik in mijmeringen als deze wegzink, ik bij mezelf ontdek dat ik mijn gedachten al kan lezen alvorens ik ze kon bedenken. Voorspelbaar oud worden met verhalen die alleen mij toebehoren is dan ook het eenzame lot dat me rest.

“Fantasie is verwant aan waanzin en zelfreflectie is de kortste weg naar het gekkenhuis”: fluistert mijn evenbeeld met een opgetrokken wenkbrauw terwijl hij me van kop tot teen met een blik vol minachting bespat. “Woorden in nutteloze teksten gieten die nergens over gaan, kan jij als de beste maar denk je echt dat ook maar iemand geïnteresseerd is in jouw pathetisch gemijmer?”: snauwt hij niet zonder misprijzen verder.  “Al die mooie woorden die jij telkens opnieuw bedenkt, waggelen maar rond gelijk een vette gans die van het leven niets meer te verwachten heeft buiten doelloos rond te waggelen op een erf.” Hij heeft gelijk.  Er zit niets in mijn kast en er gebeurt niets rondom mij dat ook maar enigszins de moeite waard is om er mijn pen voor uit de schuif te halen. Buiten mijn eigen hobbelige gedachten die rondspringen alsof ik aan mijn tweede jeugd begonnen ben, gebeurt er in mijn leven niets. Althans toch niet iets dat niet even traag waggelend voort strompelt als die oude kwetterende gans die geestdriftig met de vleugels slaat om een beetje indruk te maken.Waggelen is ook een woord dat gebruikt wordt indien grote zaken, die op een breed grondvlak staan dreigen om te vallen. Hopelijk blijf ik nog even overeind.

Zal ik het anders eens niet over mezelf hebben? Ik heb mezelf namelijk de laatste jaren al zo dikwijls binnenstebuiten gedraaid dat wanneer ik mijn ogen naar binnen keer, ik de aambeien in mijn aars kan bewonderen. De kans dat ik je met al die nutteloze introspectieve heb kunnen boeien, acht ik even groot als de illustere ambitie die ik koesterde om ooit een gerenommeerde schrijver met een lezerspubliek te worden. Om van mezelf en van die ijdele hoop los te komen schrijf ik best niet al te veel meer over mezelf.  Ik ben namelijk niet het begin- en eindpunt van alles. Meer dan een voetnoot in mijn eigen biografie zal ik nooit worden.

Te weinig niets.

Wanneer je af en toe tijd neemt om de woorden te lezen die ik in zinnen aan elkaar rijg, kan je jezelf de vraag stellen waarom ik dat doe. In alle eerlijkheid, ik doe dat ook weleens.  Vanmorgen nog, toen ik me, zonder voorafgaandelijke aankondiging, in een intieme bliksemflits, met een absurde maar vrij intense sensatie realiseerde dat ik eigenlijk helemaal niets voorstel en misschien nog tot minder in staat ben. Dat gevoel was naast oprecht eerlijk en pijnlijk ook hoopgevend en geruststellend. Ik zeg: “geruststellend” omdat geen enkele andere ambitie dan nutteloosheid me vandaag tot een andere verwachting had kunnen verleiden. Ik gunde me vandaag het decadente genoegen om totaal overbodig te zijn.  Nu, dertien uur later en in tegenstelling met hoe ik me vanmorgen voelde, wil ik je laten weten dat het precies zo aanvoelt alsof ik aan de prettige bijwerkingen van een aangename aandoening lijd.  Nu kan ik zelfvoldaan naar mijn scherm glimlachen, omdat ik er toch maar weer in geslaagd ben om de leegte van de dag helemaal dicht te timmeren. “Als je ‘hofke’ klein is moet je het proper houden en onkruid uittrekken”, zou mijn grootmoeder gezegd hebben. Niet dat ze zich geen groter ‘hofke’ kon permitteren, neen ze deed gewoon net zoals ik liever andere dingen dan een grote te onderhouden.

Zonder er in de voorgaande paragraaf tweehonderd zestien woorden aan te moeten verspillen, had ik net zo goed kunnen schrijven dat ik langzaamaan meer de gewoonte heb gekweekt om mijn persoonlijk energieverbruik doelgericht laag te houden maar dan had ik mezelf het genoegen ontnomen om er lyrisch over te worden. In de zinnen die ik net neerschreef doe ik een poging om zonder blozen samen te vatten dat al wat ik in mijn gênante eerlijkheid aan jou toevertrouw maar puberaal gestotter is dat door deze tweeënvijftigjarige wordt opgeschreven omdat hij kampt met een schrijnend gebrek aan ambitie en daardoor de indruk wil nalaten, gekweld te zijn met een uniek leven. Ik had net zo makkelijk alles kunnen verzwijgen maar dan had ik er nooit achter kunnen komen dat deze banale verzuchtingen mijn oude puberziel zou ontluchten. Nu niet dat ik mijn bestaan in ballingschap leef, maar ergens knaagt aan mijn ziel toch een verlangen naar een onbereikbare verte die in mijn fantasie grenzeloos lijkt. Uitreiken naar die onbestaande verte heeft hoegenaamd niets met de werkelijkheid te maken, integendeel, het zijn maar ongevaarlijke bedenksels die me niet zullen doen wegvluchten van de realiteit, ook al is die dikwijls minder spannend dan de gedachten en de dromen waarmee ik in schijngevechten de diepere zin van mijn bestaan bekamp. Het opschrijven van elke spontane hartenkreet, wordt dan gewoon een romantische, veilige tussenoplossing waarmee ik de volheid van het leven helemaal kan omarmen en er tegelijkertijd de passie naar al wat groot, ongeremd is en diepgang heeft mee kan ontvluchten. Al is dat niet altijd zo geweest. Met het streven naar onbestaande erkenning en de vlucht om die in mijn leven toe te laten, heb ik lang een onbetaalbare hypotheek gelegd op innerlijke voldoening en grenzeloos geluk dat voor het grijpen lag. Misschien was er gewoon te weinig niets om het iets te kunnen naar waarde te kunnen schatten. Mogelijks schrijf ik daar morgen over, zo niet droom ik gewoon verder!

Arrogante desillusie…

Zo een stoere rebel ben ik, dat het enige Witte Huis dat ik deze week bestormde, een bouwvallig luchtkasteel bleek te zijn dat ik in mijn hoofd had opgetrokken. In tegenstelling tot de gewelddadige Amerikaanse beeldenstorm bestond mijn ingebeelde reis van deze week alleen maar uit ongevaarlijke gedachtensprongetjes in min of meer aangenaam gezelschap.  Nu mijn trektocht achter de rug is realiseer ik me weer dat mijn tijd kort wordt en ik me beter een beetje zou haasten om ervoor te zorgen dat ik ooit bereik waarvoor ik hier ben. Hoewel die druk soms dwingend kan zijn, laat ik me door niemand opjagen. Ik ben mijn eigen baas. Hij, en hij alleen zal me ten gepasten tijde laten weten wanneer ik eraan moet beginnen en in het slechtste geval kom ik er wel achter wanneer de omstandigheden me ertoe dwingen.

Ik blijf geduldig want mijn leven is toch maar een eindeloze speurtocht met als speelveld een ongekend terrein waarop ik probeer te achterhalen hoeveel ik ertoe doe, en hoeveel niet. De enige hulp die ik daarbij heb, is een onleesbare kaart waarop wegen en kruispunten kriskras door elkaar lopen. Om de juiste bestemming te zoeken of om de afmetingen en de grenzen van mezelf te vinden, kan ik me enkel baseren op een onbegrijpelijke legende die me tegenstrijdige instructies toont. Hoe langer mijn ontdekkingsreis duurt, hoe vaker ik tot de vaststelling kom dat mijn queeste misschien alleen maar als doel heeft, dingen te vinden die ik niet bezit maar waarvan ik wenste dat ik ze had, en dingen kwijt wil waarvan ik eigenaar ben maar wenste dat ik ze niet had. Maar dingen zijn onbelangrijk, schoonheid daarentegen… Piekeren over streven naar het onbereikbare doet me er met open mond naar gapen, tot ik helemaal ondersteboven hang en tot mijn hart op dit papier uit mijn mond valt. Inzicht in mezelf en kennis van hoe ik in elkaar zit en is één ding maar wanneer je er teveel van hebt wordt het soms iets om bang van te zijn.

Nu ik herlees wat ik hier neergeschreven heb, kom ik tot de conclusie dat ik veel goed klinkende woorden bezit maar over veel te weinig daadkrachtige acties beschik die ermee overeenstemmen. Misschien is mijn leven gewoon maar wat prutserij dat ontstaat uit woorden die mijn bestaan interessanter proberen voor te stellen dan het in werkelijkheid is en wordt de zinloosheid ervan maar gemeten aan het aantal tegenstrijdige woorden dat ik erover op papier kan zetten. Laat dat nu zijn wat ik tegenwoordig nog doe, ik pieker, maak koffie en bezwijk aan suïcidaal nihilisme dat ik neerschrijf.

Mogelijks wil ik gewoon dat iedereen mij leuk vindt en zelfs dat idee op zich is een arrogante gedachte. Met die aanmatigende desillusie ben ik ooit al eens bijna aan mijn einde gekomen, vorige week nog, toen ik aan deze zoektocht begon.

Legaal-digitale maffia.

Terwijl polen smelten, bossen verschrompelen en lucht met de dag smeriger wordt, zitten supergeeks, die geilen op The Internet of Things, zich intellectueel te masturberen op nieuwe apps en toepassingen. In de cloud rukken deze nerds zich wild af op nieuwe, nutteloze, big-money gimmicks waarop niemand zit te wachten. Zo bedenken en ontwikkelen ze subtiel-onzichtbare, digitale enkelbanden die onze privacy te grabbel gooien voor moderne legale maffiosi die er gratis misbruik van kunnen maken. Terwijl wetgevers en psychologen digitale detox prediken en wetten proberen te bedenken om ons van een beetje privacy en life-balans te verzekeren, freewheelen zij zich suf over virtuele, intelligente systemen die automatisch communiceren met nog intelligentere digitale netwerken, zodat iedereen dom en verweesd achterblijft met een bewegingsvrijheid die zo beperkt is tot het pad dat door algoritmes voor ons werd uitgestippeld. Iedereen vreet naarstig mee uit de facebook- instagram- en twittertrog zoals varkens dat doen uit de voerbak van waaruit ze vetgemest worden. We denken er zelfs geen seconde meer over na en schoffelen ons gulzig vol met het voorgekauwde pulp dat voor ons selectief werd uitgezocht, en doen dat net zolang tot we ons zelfvoldaan met likes en hartjes geprezen, de mooiste van het land wanen.

Verstand en intelligentie. Ik ben er te matig mee bedeeld. “De slechtste van de klas” werd wel eens gezegd. Het zal wel. Maar de bollebozen van toen denken er niets van. Zij lachen me opnieuw uit, nu als doemdenkende filosoof die zich als een Neanderthaler terugtrekt in zijn persoonlijke grot van Altamira. Voor hen ben ik een fossiel die de moderne wereld niet begrijpt en niet kan bevatten. Volgens hen snap ik niets van de nieuwe, snelle wereld niet waarin het privéleven zich afspeelt op het internet, op de snelweg van het leven waar privacy en persoonlijke keuzes “veilig” bewaard worden in de cloud.

In deze horrorwereld zullen vroegere onschuldig en onschadelijk ogende apparaten zoals tandenborstels, tv’s, thermostaten, koelkasten, matrassen, vibrators, diepvriezers, wc-papierhouders die overal in ons huis aanwezig zijn, ons beloeren en ons bespioneren. Ze zullen er voor zorgen dat onze persoonlijkste en intiemste gegevens naar de cloud zullen worden getransfereerd, naar het veilige internet van de dingen of naar Evelien van de pornoclub. Wanneer ik in die virtuele wereld van morgen dan een koortsthermometer onder mijn oksel steek of hem rectaal inbreng bij mijn 3 maand oude jammerende baby, of wanneer ik mijn tanden een wittere tint geef met mijn elektronische tandenborstel, zal ik via usb-poorten van de lichaamsopeningen informatie doorgeven naar mijn veilige cloud, zodat wanneer ik me aanmeld bij mijn volgende internetsessie het digitale winkelmandje al op voorhand gevuld zal zijn met glutenvrije koekjes, luierzalf, driedubbel-lagig toiletpapier en zeep voor de intiemste hygiëne. Mijn tandarts zal me automatisch whatsappen om me te laten weten dat ik bij mijn volgende virtuele controle de volle pot zal moeten betalen, omdat ik het afgelopen jaar, gemiddeld genomen mijn tanden maar 2 keer gepoetst heb in plaats van 3 keer zoals mijn tandverzekeringspolis het me het had voorgeschreven. Via mijn sociale mediafeeds en de algoritmes die er achter draaien zal ik enkel nog die informatie aangeboden krijgen waarvan ik blij word omdat ik van de booschappen waarvan ik kwaad werd of waar ik het oneens mee was, de vorige keer was weggezapt. Door dat mechanisme krijg ik los van kunstmatige zelfbevestiging enkel nog toegang tot nieuws dat op mijn maat gefilterd werd en dat overeenstemt met mijn overtuiging en interesses, waardoor, ik onmogelijk kan begrijpen dat jij door diezelfde algoritmes bevestigd en met evenveel hartjes en likes geprezen, ook als mooiste van het land werd uitgezocht.

Gelukkig ben ik maar een cynische doemdenker en heb ik geen rectale koortsthermometer. Ik lach met mezelf, zet mijn newsfeed op stil, sla een bladzijde om van een boekje dat vanmorgen in de brievenbus viel en ik lees de kop van het eerste artikel. There is no bigger high than discovery… Het zal wel.