Toen ik sprong, wist ik niet waarin. Geen flauw benul had ik. Bang was ik wel want ik wist niet wat me te wachten stond. Triestig was ik ook, maar misschien was het beschamende gevoel gefaald te hebben en niet weten hoe de kar te keren, om weer een spoor te vinden, wel het pijnlijkste. Mijn leven, als je dat toen zo nog kon noemen, was één grote rotzooi. Nergens nog vond ik moed, hoop of kracht om het anders te doen, niet bij mijn lief, niet bij mijn kinderen en ook niet bij familie of vrienden waarvan ik er een hoop had. Die ‘berg’ vrienden was minstens even hoog of zelfs hoger dan de puinhoop die ik van mijn leven had gemaakt, maar hij was niet hoog genoeg om me niet in de verdommenis te zwelgen. Ik loog, ik bedroog en de woorden die ik brabbelde waren nog zoveel waard als de pinten waarmee ik ze doorspoelde. Al kon dat even goed wijn of iets sterkers uit de keukenkast zijn, wanneer al de andere flessen leeggezopen waren. Alles was prima zolang de flessen of kartons maar voorzien waren van een °-teken en dat er voldoende voorraad van was zodat ik me geen zorgen hoefde te maken of ik er genoeg van had om de dag mee rond te komen. Om maar te illustreren dat toen ik sprong, ik niet wist waarin.
Toen ik het besluit nam – of beter gezegd – toen ik onder lichte dwang het besluit genomen had, om het voortaan zonder te proberen voelde het aan alsof ik mijn beste vriend moest begraven, een die er altijd geweest was en die er altijd zou zijn. Wat zou mijn leven nog voorstellen of waard zijn als ik zelfs geen pintje meer mocht drinken?
Toen ik pas gestopt was, en zelfs vele maanden zoniet jaren later, keek ik nog steeds naar alcohol op dezelfde manier zoals ik het geleerd had, hoe mijn ouders het gedaan hadden en hoe de maatschappij of het overgrote deel ervan het deed. Alcohol hoorde bij het leven zoals sterven dat ook doet. Alcohol hoorde eigenlijk overal bij. Bij een geboorte, bij een overlijden en bij elke gebeurtenis die zich daartussen bevond. Elke grote of kleine situatie die zich voordeed, diende overgoten worden met alcohol of diende in- of uitgewijd te worden met voldoende ‘geestrijke drank’. (nu zeg ik liever ’geestarme drank’ omdat ik aan de lijve ondervond tot wat alcohol in staat is.) Bij elke geluk en bij elk verdriet paste een andere fles en bij elke fles hoorde een gepaste gebeurtenis. Tot er om te drinken geen gebeurtenis meer nodig was en tot ‘s morgens de ogen openen al de juiste gelegenheid was.
Nu de ‘alcholmist’ – die mijn denken, mijn voelen en mijn bewustzijn jarenlang vertroebelde en in het gareel hield – is opgetrokken, zie ik pas met welke donkere alcoholbril ik naar het leven keek. Nu pas kan ik op een heel andere manier naar het leven kijken om vast te stellen dat alcohol en de kunstmatige gezelligheid waarvoor hij zogenaamd verantwoordelijk geacht wordt, één grote illusie is, maar dat merkte ik pas toen ik gesprongen had en ik ben blij dat ik gesprongen heb want ik viel zachter dan ik dacht!