Papierprop.

In mijn hoofd leef ik, al is het maar tijdelijk, precies het bestaan van iemand anders. In afwachting van hun thuiskomst, lijkt het alsof ik in mijn hoofd kampeer in het onderkomen van iemand die tijdelijk op een andere plaats zijn tent heeft opgeslagen. Het is alsof ik hier al een eeuwigheid verblijf, zo vertrouwd lijkt alles al. Op de tafel naast de zetel liggen boeken die ik half gelezen heb en daar niet verder mee ben gegaan omdat ze me te dicht of te ver van mezelf brengen. Aan de waslijn waar normaal bh’s, slipjes, sokken en topjes hangen, drogen nu vijf mannen onderbroeken, zes T-shirts en twee korte broeken. De ijskast is leger dan normaal op een vrijdag en de vaatwasmachine is ook niet zo vol dan op andere dezelfde of op normale vrijdagen. Op twaalf dagen maakte ik één bord, één koffietas en één vork, mes en lepel vuil. In de broodtrommel ligt brood van vorige week zodat het verdachte groene vlekken vertoont. Alleen de koffiezet heeft de voorbije dagen onophoudelijk bonen gemaald en zwarte troost gebraakt. Van de zes barkrukken die normaal wanordelijk rond de keukentafel gedraaid zijn, zijn er vijf onaangeroerd. Slechts één ervan is achteruitgeschoven en eronder bespeur ik kruimels van boterhammen van toen die nog eetbaar waren. In de slaapkamer zien het bed, de kussens en de overtrek er even rommelig uit als toen ik vijftien was, alleen de krokante zakdoeken ontbreken in het tafereel. Op het terras is de parasol dicht geplooid en de witte stoelen staan onaangeroerd met hun rugleuning tegen de tafel geschoven, alsof er nog nooit iemand heeft opgezeten. Als ik over het leven niet te diep moet nadenken, zal het wel een waardevol leven zijn zeker, zoals het niet of nauwelijks de moeite loont om mezelf te verliezen in gedachten aan een leven dat ik niet leid. Tot ik hier in mijn nieuwe ingebeelde tent een andere stoel gevonden had, was ik nog niet al te dikwijls in deze mijmering verzeild geraakt. Nu verafschuw ik de gedachte iets te hebben mislopen. Iets dat nog niet is maar had moeten zijn, zoals de niet uitgelezen boeken op de tafel naast de sofa, de onderbroeken aan de waslijn of de kruimels onder mijn stoel of deze plotse zware ontroering. Ben ik dan schuldig en ondankbaar of onfair ten opzichte van mijn echte leven? Een leven dat niet precies past zoals het zou moeten passen, dat soms te groot is en soms te klein of te warm of te koud? En is dat ander beeld dan vals of verdorven en pleit ik met die gedachten dan schuldig en ondankbaar omdat ik het daarmee bijna als een verfrommelde papierprop in de vuilbak smijt?