Gribiche aan de flauwe-mopjes-tafel

Onze kinderen waren op scoutskamp.
Om de ongemakkelijke huiselijke stilte te ontlopen zochten we elkaars gezelschap op. Bij een bord pasta of een iets exotischer gerechtje.
We kozen voor een gezellig druk restaurantje dat net nog met de fiets bereikbaar was.
De baas begeleidde ons nonchalant naar de speciaal voor ons gereserveerd flauwe-mopjes-tafel.
Toegegeven, ik heb er het handje van weg om met ongepaste of ietwat gênante onnozelheid het ijs te breken. Deze keer was het niet anders dus trok ik fier en vastberaden zoals steeds mijn denkbeeldige ezelsoren aan en maakte een wat clowneske zwansopmerking over de gribiche. Hij, de garçon-eigenaar kon mijn plagerige kwinkslag wel pruimen denk ik.
De vrouwen daarentegen konden mijn lichtjes ongepast, opgeëiste aandacht dan weer minder appreciëren. Ook zoals altijd. Ik veegde er mijn gat aan. Net zoals aan de gerechten trouwens. Gerechtjes, waaraan door, de met keukenjargon gelardeerde benamingen wel wat te veel kak hing dan hetgeen uiteindelijk daadwerkelijk op je bord verschijnt. Zeker toen duidelijk werd dat gribiche eigenlijk maar een wat lichtjes opgewaardeerde mayonaise leek te zijn.
Ik maalde er verder niet om want hetgeen op onze talloor kwam was voortreffelijk. Net zoals het gezelschap trouwens, al miste ik de gebruikelijke kip en appelmoes van mijn dochter wel. Of was het mijn dochters luidruchtige heisa zelf die ik miste? Dat laat ik in het midden.
De gespreksonderwerpen waren ook leuk en haast net zo luchtig als het gestoomde melkschuim van de cappuccino maar vielen toch even pijnlijk stil na de crème brulé en de zoete koekjes.

“Waarom zijn jullie eigenlijk niet getrouwd?”
“Zijn jullie dan wel getrouwd misschien, en waarom niet?”

Het werd duidelijk dat zij niet wilde omdat ze er het nut niet van inzag. De andere leek wat beteuterd omdat dè vraag veel te laat gesteld werd en het nu al niet meer zo nodig hoefde omdat het momentum gepasseerd was. Nog één wilde nog wel maar durfde er niet voor uitkomen.
Wel waren we het, er al dan niet excuustruus, over eens dat getrouwd zijn toch maar de romantiek fnuikt en de sleur in de hand werkt.

Ik zweeg maar bedacht stilletjes dat wanneer ik nog maar eens getrouwd zou zijn, ik het dan niet meer tot in de eeuwigheid over “mijn lief” zou kunnen hebben.
Of dat ik dan op avonden als deze, geringd en geringeloord, met de gazet, warme sloefen en een pint dan maar naar de koers zou moeten kijken terwijl zij in haar flair wegdroomt en een plan maakt om er van tussen te muizen.
Om maar te zwijgen over t feit dat we de rustige gezelligheid van avonden als deze dan zouden moeten missen.

En nu ons eten gezakt is en de maan gestegen, kunnen we aan kinderen beginnen. Daarvoor moet je al meer dan 100 jaar niet meer getrouwd zijn al zal het deze keer wel maar bij een goedbedoelde poging blijven.