“Maar ik heb toch gelijk?” “Het is toch niet eerlijk, ik heb echt gelijk…”
Het onbegrip, de machteloosheid en de bevende onderlip waarmee ze haar gram probeerde te halen waren aandoenlijk en braken mijn broze vaderhart. Een dikke traan rolde over haar wang en spatte uiteen op haar vakantiewerkblaadjes welke de pas gemaakte staartdeling omtoverde in een wazige lichtblauwe vlek.
De verwarde uitleg over wat er zich eerder op de dag, op het muziekkamp had afgespeeld bracht haar nog meer van slag. Iets over “altijd” gelijk willen hebben en “nooit” rekening houden met andere kinderen. Ik probeerde tevergeefs de essentie te achterhalen maar de “feiten” moeten danig op haar ingebeukt hebben dat ze er zo verdrietig om was.
“Heb ik dan geen gelijk?”
Even overwoog ik gelijk of ongelijk uit te leggen aan de hand van de splijtzwam die politiekers zo graag hanteren in noord-zuid-of-links-rechts-discussies. Of ik kon uitweiden over Oude Grieken die in hun ogen aan elkaar gelijk waren doordat zij vijandig gezind waren ten opzichte van diegenen die het Grieks niet machtig waren. En hoe ze zo hun nationale identiteit beklemtoonden en hun vijandschap ten overstaan van de Barbaren en vreemde en het in hun ogen minderwaardige konden verklaren en verantwoorden. Maar ik bedacht nog net op tijd dat me dat verder van huis zou brengen. Ver weg van mijn gelijk.
“Noor, kijk een hier wat zie je en beschrijf het eens” en ik zette een zorgvuldig in elkaar gedraaide Rubikkubus op tafel. We zaten recht tegenover elkaar aan de keukentafel, met tussen ons in enkel de kubus met zijn keurig gekleurde in elkaar geknutselde vlakken.
“Ja, een kubus he stommeke” zei ze, precies al iets opgewekter en ze snoof een laatste verdwaalde traan weg.
“Ja maar, slimmeke, kijk eens goed en beschrijf eens precies wat je ziet”
“Ja, ik zie dus een kuuuubus, vooraan een wit vlak. Boven is hij oranje en links is hij groen.”
“Ben je zeker? Dat is fout he. Je hebt ongelijk. Je weet niet wat je vertelt!”: zei ik berispend. “ Ik zie ook een kubus maar vooraan is hij geel, boven oranje en links is hij blauw. Dus jij bent fout en ik heb gelijk”
Ze lachte en ik kreeg gelijk maar niet zonder te zeggen dat zij ook gelijk had maar dat het eigenlijk allemaal niet zo veel uitmaakt. Ik voegde er nog als levensles voor een 11-jarige aan toe dat enkel mensen die altijd gelijk willen hebben dit doen uit dommigheid of uit onzekerheid. Of omdat ze gewoonweg niet in staat zijn te begrijpen hoe andere mensen vanuit een andere hoek naar hetzelfde dingen kijken en zich alleen maar toespitsen op de dingen die ze anders zien.
Ze slurpte van haar water en zei met haar mond vol peper en zout chips: “Je hebt gelijk maar ga je nu mee in ’t zwembad?”