Losgeslagen fantasie

Mensen zeggen altijd dat ik een overactieve fantasie heb, te donker of te romantisch. Dat ik te veel koffiedrink en nog vaker dat ik te veel sigaretten rook. Dat ik meer moet bewegen. Dat ik het verleden niet loslaat en de toekomst, ja daar zeggen ze niets over. Dat ik plannen maak die nergens toe leiden en ze dan afzeg.  Ze verwijten me dat ik te weinig doe en afspraken niet nakom. Ze vragen me waarom ik altijd een korte broek draag en me dan beklaag dat ik het te koud heb. Dat ik te veel woorden gebruik die niemand begrijpt. Dat zeggen ze niet expliciet. Maar het is niet omdat ze het niet in mijn gezicht zeggen dat ze het niet denken. Ze hebben gelijk. Ik ben een dromerige, romantische praatjesmaker. En dat is precies de reden waarom ik veel te vermoeiend ben en dat uiteindelijk iedereen afhaakt en van me wegloopt.

Door mijn overactieve fantasie ben ik onbetrouwbaar en vertel ik onzin, ja zelfs leugens. Tegen mensen zeg ik dan. ‘Maak je geen zorgen, wees niet bang, loop weg van je demonen en doe alsof ze er niet zijn, negeer ze. Alles komt altijd goed.’ Waarom zeg ik gewoon de waarheid niet? Er zijn demonen waar je bang moet van zijn en waar je niet kan van weglopen. Punt. Ze zitten niet onder je bed maar ze zijn er wel.  Ze wonen in je hoofd en zeggen je dat je een overactieve fantasie hebt. Waarom zeg ik dàt niet gewoon? Op een bepaald moment moet je namelijk wel verder, met of zonder. Ik weet wel dat het moet maar ik weet alleen niet hoe. Iemand kussen zou helpen denk ik, maar mensen van over de vijftig kussen niet meer. Waarom vergeet ik dat steeds? Misschien omdat ik al over de vijftig ben.

Als ik dan neerslachtig ben zeggen ze. Jij bent te leuk en te grappig om lang verdrietig of depressief te zijn. Jij lijkt zo in evenwicht zeggen ze dan. Ik wil dat allemaal wel graag geloven maar ik ken de waarheid. En die waarheid die maakt dat ik die leugens moeilijk kan geloven. Misschien liegen zij wel even hard tegen mij dan ik tegen hen over die demonen. Ik vraag hen hoe er een toekomst kan zijn als het verleden in de weg zit? Dat gaat niet, zeggen ze. Dan zit je met het heden vast in het verleden.

Wanneer diezelfde mensen me dan laten weten dat ze zich zorgen maken, zeg ik dat het niet nodig is in de hoop dat ze ermee stoppen. Ze doen dat niet. De zorgen verschuilen zich in mijn poriën of erger in mijn bloed. Ik denk dat ik met alles wil stoppen. Met werken, met schrijven met een afwezige vader te zijn, met een waardeloze partner. Met een dromerige praatjesmaker.  Ik weet dat het moet. Ik weet alleen niet hoe. Ik weet dat ik van jullie hou maar vrees dat ik de waanzin van mezelf haat. De waanzin waarvan ik de reden ben die rusteloosheid veroorzaakt zonder te weten waarom.

Vroeger dacht ik dat ik talent had. Getalenteerd met kwaliteiten waar niemand iets om geeft. Toen ik mijn eerste kladboekje klaar had was ik nog trots. Het tweede heeft die illusie kapotgesmeten.  Beneden in het bureau liggen nog tweehonderd zesenvijftig stuks te wachten op een lezer. Slijt eerst die rommel voor je aan andere begint, zegt een demon.’ En gelijk heeft hij.

Ik word te oud voor deze shit. Ik begin zelfs wartaal uit te kramen over demonen in mijn hoofd.

Misschien kamp ik dan toch met een overactieve losgeslagen fantasie? Als die me kan redden word ik onsterfelijk. Waarom vergeet ik dat toch steeds.