Fantasie is verwant aan waanzin.

Het gebeurt me soms dat ik voor het ochtendgloren als een wild veulen uit bed spring, met de astrante gedachte dat ik aan mijn tweede jeugd begonnen ben. Wanneer ik mezelf, dan even later met mijn overmoedige spiegelbeeld confronteer, en vaststel dat er meer grijze haren uit mijn neus en oren groeien dan dat er nieuwe op mijn hoofd bijkomen, maak ik van de waarheid niet langer een vijand.  Ik moet dan gewoon toegeven dat ik aan mijn eerste ouderdom begonnen ben. De terminus komt in zicht.  Had ik me in mijn leven wat sneller met een kritisch oog bekeken, zou ik datgene gezien hebben wat tot nu aan mijn blik onttrokken werd. Het verval zou niet onopgemerkt gebleven zijn. Had ik maar sneller goed gekeken, ik zou nooit zulk een scheef en overmoedig oordeel over mezelf geveld hebben. Rimpels liegen namelijk nooit.

Oud worden gaat niet in grote sprongen. Dat gebeurt dag na dag. Ik weet nu dat met elke hartslag die door het leven wordt bijgeteld, de jaren tergend traag voorbijrazen. Aan grootspraak hoef ik me niet meer zo nodig te wagen. Aan mezelf en aan mijn kleine kanten heb ik meer dan genoeg. Ik begin zelfs al aan mezelf gewend te raken en dat feit op zich is niet nadelig. De keerzijde van die medaille is wel dat wanneer ik in mijmeringen als deze wegzink, ik bij mezelf ontdek dat ik mijn gedachten al kan lezen alvorens ik ze kon bedenken. Voorspelbaar oud worden met verhalen die alleen mij toebehoren is dan ook het eenzame lot dat me rest.

“Fantasie is verwant aan waanzin en zelfreflectie is de kortste weg naar het gekkenhuis”: fluistert mijn evenbeeld met een opgetrokken wenkbrauw terwijl hij me van kop tot teen met een blik vol minachting bespat. “Woorden in nutteloze teksten gieten die nergens over gaan, kan jij als de beste maar denk je echt dat ook maar iemand geïnteresseerd is in jouw pathetisch gemijmer?”: snauwt hij niet zonder misprijzen verder.  “Al die mooie woorden die jij telkens opnieuw bedenkt, waggelen maar rond gelijk een vette gans die van het leven niets meer te verwachten heeft buiten doelloos rond te waggelen op een erf.” Hij heeft gelijk.  Er zit niets in mijn kast en er gebeurt niets rondom mij dat ook maar enigszins de moeite waard is om er mijn pen voor uit de schuif te halen. Buiten mijn eigen hobbelige gedachten die rondspringen alsof ik aan mijn tweede jeugd begonnen ben, gebeurt er in mijn leven niets. Althans toch niet iets dat niet even traag waggelend voort strompelt als die oude kwetterende gans die geestdriftig met de vleugels slaat om een beetje indruk te maken.Waggelen is ook een woord dat gebruikt wordt indien grote zaken, die op een breed grondvlak staan dreigen om te vallen. Hopelijk blijf ik nog even overeind.

Zal ik het anders eens niet over mezelf hebben? Ik heb mezelf namelijk de laatste jaren al zo dikwijls binnenstebuiten gedraaid dat wanneer ik mijn ogen naar binnen keer, ik de aambeien in mijn aars kan bewonderen. De kans dat ik je met al die nutteloze introspectieve heb kunnen boeien, acht ik even groot als de illustere ambitie die ik koesterde om ooit een gerenommeerde schrijver met een lezerspubliek te worden. Om van mezelf en van die ijdele hoop los te komen schrijf ik best niet al te veel meer over mezelf.  Ik ben namelijk niet het begin- en eindpunt van alles. Meer dan een voetnoot in mijn eigen biografie zal ik nooit worden.