Ellebooggroeten

Superverspreider, balkonsolidariteit, huidhonger, versoepelaar en knuffelpersoon, het zijn maar een paar nieuwkomers die standhielden op de shortlist van mijn woord van het jaar verkiezing. Het woord ‘Boomer’- uitgesproken met een lang-uitgerekte-Engelse-oe-klank – doorstond mijn selectie niet.

Natuurlijk heeft mijn woordembargo alles te maken met de aanslepende brexit-saga en met de anti-Europa-houding van Trump-Copycat, Johnson. U zult het me niet kwalijk nemen dat, terwijl ik deze zin een literair verantwoorde vorm probeer te geven, ik terzelfder tijd, enigszins geïrriteerd tegen mijn scherm sta te roepen dat, ‘Als de Britten er niet meer bij willen horen, ze hun woorden ook niet langer aan Europa moeten proberen te slijten, zonder er invoerrechten te betalen. Dat ze consequent moeten zijn met hun keuze en dat ze zelf maar voor hun ‘Boomers-met-lang-uitgerekte-oe’ moeten zorgen.’ En bijna had ik aan die woordtirade nog ‘LOSERS in hoofdletters’ toegevoegd, maar deed dat om overduidelijke redenen niet. We zijn ten andere, als natie – of wat daar nog van overblijft – namelijk nog maar pas met 2-1 ten onder gegaan tegen ‘The Three Lions’ in een voetbalwedstrijd die er eigenlijk nooit echt een geweest is. Het zou ronduit belachelijk zijn om in die omstandigheden, wanneer je zelf in de loserzone zit, de winnende tegenpartij als loser te bestempelen, maar u leidt me af met uw voetbalgedachten. Waarom wilt u het trouwens altijd over voetbal hebben, zelfs wanneer ik net een schuchtere poging probeer te ondernemen om een literair verantwoorde column te schrijven over mijn woord van het jaar? Loser, ga weg!

Hoewel mijn woord van het jaar zeker een coronakleurtje krijgt, zullen woorden zoals kot, bierkaartjesviroloog, zestigpluslockdown, afhaalfile, betaalhygiëne of anderhalvemetersamenleving – om er maar een paar te noemen – niet door mijn persoonlijke taaljury weerhouden worden, omdat ze een te grote politieke bijklank hebben, en omdat onze terughoudend wordende afstandsmaatschappij het al niet aan droefheid ontbreekt.

Knuffelpersoon dan maar. Dat is nog eens een woord dat mijn gedachten laat galopperen als een bronstige hengst. Maar hoe moet dat knuffelbeest er uitzien? Aan welke eisen laat ik haar voldoen om mijn steeds maar enger wordende Suske-en-Wiske-wereld wat kleur te geven, in de veronderstelling natuurlijk, dat ik haar borsten en een foef geef in plaats van een piemel, natuurlijk? Aangezien ik maar een knuffelpersoon in mijn bubbel mag toelaten, kan ik me niet veroorloven om een verkeerde keuze te maken. Zal ik haar dan eerst in een soort van Tinderapp, coraonproof boetseren tot er een match is en ik haar naar rechts kan swipen, of zoek ik verder naar die ene contacttracingapp die mijn smartphone groen laat oplichten wanneer mijn uitverkoren knuffelpersoon op anderhalve meter genaderd is?

Misschien is het verstandiger om die veilige anderhalve meter afstand te bewaren en me helemaal terug te trekken in mijn bubbel van nul, om me daar achter mijn mondmasker te verschuilen zodat jullie mijn onzin niet meer verstaan en ik jullie alleen maar wat veilige ellebooggroeten kan toewerpen.