Vermits ik door dat coronagedoe al een tijdje tot obligaat huisarrest verordeeld ben, en daardoor mezelf de inspiratie van toevallige ontmoetingen ontzegd heb, moet ik om te schrijven genoegen nemen met herinneringen aan kleurrijke figuren die ooit, al dan niet per abuis, levensecht of fictief mijn pad kruisten. Dat denkwerk valt me enigszins zwaar omdat ik naar mate ik ouder geworden ben zoveel herinneringen verzameld heb dat ze net zoals overvloedige economische of fysische wetmatigheden aan belang ingeboet hebben.
‘Waarover schrijf je, over wie gaat het’, vraagt ze achteloos terwijl ze zo een dunne zelfgerolde sigaret opsteekt dat ik me afvraag waarom ze überhaupt moeite heeft gedaan om er twee draadjes tabak tussen te draaien. Ze had evengoed gewoon papier kunnen paffen, maar die bedenking houd ik voor mezelf omdat ik geen zin heb in een discussie die nergens over gaat. ‘Het zijn maar wat nietszeggende zinnen’, lieg ik. ‘Ik probeer maar wat, in de hoop dat er iets komt.’
Normaal gezien interesseren mijn spinsels haar zoveel als voetbal maar nu leest ze over mijn schouder hardop mijn gedachten die ik zonet uit mijn pen heb gewrongen.’
… ‘Een hart gaat soms op slot, dat weet ik goed’, zei hij met een nauwelijk merkbare trilling in zijn stem. ‘Soms zelfs, om nooit nog voor iemand open te gaan.’ ‘Maar een hart heeft toch geen slot’, vroeg ze eerder droevig dan ontkennend, in de hoop dat hij haar van het tegendeel zou kunnen overtuigen. ‘Sommige wel’, antwoordde hij. ‘Er zijn mensen die de sleutel van hun hart voor een tijdje weggeven, in bruikleen voor later, in de hoop dat. Anderen dan weer zijn wantrouwig of achterdochtig en geven verschillende sleutels weg, aan verschillende personen, voor het geval dat, of voor de zekerheid. En dan restten nog diegenen die hun enige sleutel aan de verkeerde persoon gaven, om er dan verder nooit nog naar te kijken.’ ‘En hoe zit het dan met dat hart van jouw’, vroeg ze. ‘Heb jij je sleutel nog?’ Hij glimlachte verlegen en antwoorde haast onhoorbaar, ‘ de woorden die jij fluistert, zijn de sleutel van het mijne.’ In plaats van haar te kussen zei hij plotseling onverwacht mysterieus, ‘het is maar een spelletje’, alsof hij het gesprek een hele andere wending wilde geven. ‘Het leven is een spel, een geintje. Je kan alleen winnen als je deelneemt en de spelregels volgt die in het reglement staan of soms een klein beetje valsspeelt, net als in de liefde’. Ze protesteerde eerst hevig op die laatste ogenschijnlijk gevoelloze uitspraak van haar muze, ‘Nee’, sprak ze nadien stil maar gedecideerd terwijl ze haar mond in een fijne streep trok, ‘De liefde draait niet om geluk. Liefde is niet zomaar een gezelschapsspel. Wie graag ziet om te winnen, om de andere te domineren of om iets terug te vinden dat hij onderweg is kwijtgeraakt, is helemaal niet in staat om graag te zien. In het spelletje dat jij cynisch als liefde omschrijft, moet je verdorie elke dag keihard je best doen om niet te verliezen, al doe je dat helemaal op het einde toch altijd. Hoe hard je ook je best doet, hoe hard je ook valsspeelt. Op het einde blijf je altijd alleen achter of anders ben je dood. Voor die reden alleen al is de liefde helemaal geen leuk spel. De enige reden waarom je er aan meedoet is omdat je al kaarten al gekregen hebt en je niet meer kan beslissen of je meespeelt of niet. Je hebt de sleutel van je hart gekregen en het is aan jou om te beslissen wat je ermee doet en aan wie je hem geeft.’ Toen ze uitgesproken was en het lang heel stil bleef, keek ze hem aan met een droefnis alsof haar hart zonet in duizend stukken was gespat…
‘Schoon, ‘al maak je soms je zinnen niet helemaal af’, zegt ze terwijl ze de rook van dat opgestookt sigarettenblaadje in een rond wolkje blaast. ‘Hoe eindigt het?’ ‘Nooit, het eindigt niet’, antwoord ik, niet zeker wetend of ik daarmee het schrijven bedoel dan wel het spelletje waarover ik mijn gedachten liet ontsporen.