Ik spreek soms tegen haar. Stom he? Ik doe dat meestal s’ avonds. Alleen, wanneer het stikdonker is en ik zeker ben dat niemand kijkt of luistert. Vanop mijn terras staar ik omhoog, in het zwarte zwerk. Ik inspecteer het donkere hemelgewelf en de maan en ik ontwar de sterren en hun beelden tussen de grijze wolken. Ik steek een sigaret op en beeld me in dat ze daar ergens rondzweeft, dichtbij hemelpoort zeven.
Een dialoog kan je het niet noemen want door de band genomen, voeren we geen diepzinnige gesprekken met lange epistels en uitgerekte standpunten. Neen, ik geloof dat ik meestal alleen aan het woord ben en zij luistert gewoon maar, als ze al luistert. Het is net zoals vroeger eigenlijk. Toen kon ze met haar binnensmonds geprevel ook de indruk geven dat ze helemaal je aandacht had, terwijl ze eigenlijk met haar gedachten ergens anders vertoefde. Hoewel ze soms ook wel het hoge woord voerde. Om zich te beklagen en om me in haar taaltje, fors de les te spellen of om me te zeggen dat ik het wat kalmer moest aandoen. Ze zal wel gelijk gehad hebben. Zoals gisteren…
<‘Ah zijde daar eindelijk? Zeg, waarom schrijft ge feitelijke nooit eens iets over mij in uw boekskes? Ik ben toch uw moeder? Of zijt ge dat allemaal al vergeten?’
>‘Vergeten? Ik ben niets vergeten. Alles weet ik nog. Ik had alleen niet verwacht dat ik u hier, zou tegenkomen. Hier in het duister van de nacht en dat je eindelijk eens iets zou terug zeggen. Ik sta hier meestal moederziel alleen in de nacht te brabbelen.’
< Ja, manneke, gij zijt ook altijd zo in gedachten verzonken en zo met uw eigen zaken begaan, dat ge me niet hoort of niet ziet. Juist gelijk vroeger.’ ‘Alles en iedereen moest altijd al wijken voor uw ideeën en plezierekes.’ ‘Hoe dikwijls heb ik dat niet gezegd tegen onze Jef.’ Die kleinste, ik weet niet waar dat hij nu weer mee bezig is maar veel goeds zullen we daar maar niet van verwachten. Daar gaan weer vodden van komen, schrijf het maar al op.’
‘Alles moest altijd verlopen hoe dat gij het in uwe kop had en als ge iets in uwe kop had, had ge het niet in uw gat he.’ ‘Pakt nu uw studies. Eerst ging ge boekhouder worden.’ ‘Toen ge daar in den tijd mee voor de pinnen kwam zei ik tegen onze Jef, daar zal veel volk naar komen zien, hij kan nog niet met zijn eigen pree omgaan, laat staan met die van een ander.’ ‘Dat zijn kosten op het sterfhuis heb ik toen gezegd en ziet, een boekhouder is er aan u niet verloren gegaan he manneke.’ ‘Dat stond hier toen al in de sterren geschreven dat ge daar geen prijzen in ging halen.’
‘Als ge dan het jaar nadien, met al uw buizen in uwe zak thuis kwam en ons op uw blote knieën kwam smeken om het nog eens te proberen in de communicatiewetenschappen, had ik daar wel een beter oog in.’ ‘Want klappen, dat kon ge als den beste, nu nog trouwens zolang het maar niet in een vreemde taal is en zolang ge niet te veel moet uitsteken.’ ‘Uw lui zweet is rap gereed en ge weet wat ze zeggen he: ‘Een ezel zweet al van te kakken’. ‘Luister naar mijn woorden maar kijk niet naar mijn daden zou ons Heer over u gezegd hebben.’
‘Tussen ons gezegd en gezwegen, van werken had ge een broertje dood he. Altijd al gehad en nu nog peins ik, al zie ik je af en toe wel al eens achter het fornuis staan of een stofzuiger vast pakken. Dat hebt ge van ons vader geloof ik, die mens heeft ook altijd mee zijne nikkel afgedraaid in het huishouden.’
‘Nu dat ik toch bezig ben. Zeg, zoon, dat boekske? Serieus, moest dat nu?’ ‘Voor wie zijn heiligen hebt ge dat nu weer gedaan? Waarvoor of voor wie smijt ge feitelijk al uwe vuile was op ’t straat?’ ‘De mensen hebben daar toch geen affaires mee?’ ‘Peisde nu echt dat ge daar iemand een dienst mee bewijst?’ ‘U zelve ja, maar ziet toch maar uit uw doppen, dat ge genen dikke nek krijgt want soms denk ik dat ge peinst dat ge Herman Deconinck zijt.’
‘Past op, ik ga alle redenen plaats geven’: ‘Chapeau dat ge gedaan hebt hetgeen ge gedaan hebt, ik zou het niet gekund hebben. Maar om dat nu zo in het lang en in het breed, allemaal in een boekske uit te smeren.’ ‘Ik heb er mijn gedacht van maar ja naar uw moeder luistert gij toch niet he.’
‘Gij zijt nog geen haar veranderd, misschien een rimpeltje meer aan uwe mond maar ik ga het zeggen gelijk dat ik het peins. Klinkt het niet dan botst het maar. Ik vind wel dat ge het precies wel wat hoog in uwen bol gekregen hebt.’ ‘De laatsten tijd klapt ge zelfs al op de letter.’ ‘Soms zeg ik dat hier tegen onze Jef.’ ‘Die kleinste, die is al lang vergeten van waar dat hij gekomen is met zijn Jannestreken.’ ‘Juist uw vader. Zeg ik dan, want die dacht ook altijd dat hij Rockefeller was.’
‘Maar, bon ik ben de piste in nu. Ik heb genoeg op je dak gezeten en ik moet hier nog al die kruiswoordraadsels oplossen. Voor dat ik het vergeet.’ ‘Breng de volgende keer eens een paar pakjes blauwe Belga filter mee en een fles porto, ah nee want dat moogt gij niet drinken zeker?’
‘Doet ze daar allemaal de goeiedag ik zijn naar huis …’
introspectie onder de sterren en de maan.
LikeLike
Tof stukje, Jan. Het is alsof de lezer erbij zit.
LikeLike