Het vallen van het blad

De oudewijvenzomer duurde lang. Misschien iets te lang want hij liet de herfst ongedurig wachten. Nu de laatste zomerwarmte verdwenen is, raakt de natuur stilaan wel in de juiste stemming en laat hij eindelijk zijn ware kleuren zien. Hoewel bladeren geel, bruin en rood kleuren, en alles in vol ornaat getoond wordt, blijven grijze wolken, aanschouwd door een raam er even grijs en somber uitzien.

Straten liggen bezaaid met afgevallen, rottend blad. De Indian Summer is vergeten. Eindelijk is de verwarring verdwenen. Het waait, het miezert en het is vroeger donker. De natuur raakt in de overgang en het buitenleven vecht tegen de menopauze van de nakende somberheid.

Met de intocht van het guur lijkt het leven zwaarder te wegen. Yin neemt over en de emotiemachine zorgt her en der voor een ongewenste herfstdip. Rondom mij hoor ik gezeur en gezaag, over alle dingen waar mensen zich kunnen over beklagen. De herfst en het weer zijn toppers in de klaagzang al moet de uitslag van de verkiezingen niet onder doen. “Waarom gaan wij nog kiezen. Alles is toch op voorhand bedisseld?” “Doe het dan niet en stop met jammeren”: wil ik hen van repliek dienen. Maar ik doe het niet. Ik laat het zuur voor wat het is.

Omdat ik tegendraads ben en omdat niemand me zegt: “ Ik ben blij dat die rotzomer voorbij is”, roep ik hard in mezelf: “Hoera, het is herfst!” Want authentiek en lang- of kortdurend geluk wordt in mijn hoofd al langer toegelaten zonder hulp van een positieve psycholoog. En van de seizoenen hoef ik al helemaal geen toestemming te krijgen om me goed of slecht te voelen? Al zeker van de herfst niet en van zeurende mensen nog minder.

De gedachten aan geluid van knisperende bladeren onder mijn voeten en het hamsteren van tamme kastanjes, okkernoten en hazelnoten, jagen me naar het bos. Van die ingebeelde pompoen, die ik onderweg zeker zal meepikken uit de hof van een verre buur maak ik in gedachten al een soepje, met koriander en een paar gegrilde scampi’s.

Konijnen, fazanten en reeën zijn gezellen op mijn pad. Ze kunnen mijn aanwezigheid maar matig appreciëren. Ze vluchten even haastig weg voor het geluid van de krakende bladeren onder mijn bottines als ik voor de zeurende, zure mensenmassa. Ik denk dat ik begrijp wat ze me duidelijk willen maken.

Van achter bladerloze kruinen spant een regenboog de hemel op. De holebi’s kunnen er ook maar goed mee zijn, bedenk ik. Het is hoogtijd om aan die soep beginnen al zal ik dan wel eerst de kassa van de supermarkt moeten passeren. Hopelijk kom ik er niet te veel mensen tegen.