Een monotone vrouwenstem zonder gezicht, ogenschijnlijk niet erg geïnteresseerd, vraagt of iedereen op de vergadering aanwezig is. Hoewel het technisch perfect mogelijk is om video te delen opteert zij ervoor om anoniem verstopt te blijven achter het zwarte Skypescherm. Misschien doet ze dat omdat ze zich niet helemaal bloot wil geven, omdat ze op dit uur nog in haar négligé zit of omdat ze vreest dat iedereen de grijze haren van haar uitgroeiend kapsel zal tellen. Mijn vermoeden van haar onverschilligheid of schroom is louter gebaseerd op de toon van haar stem. Vroeger in het pré-video-vergaderen had ik mijn hypothese kunnen af toetsen aan haar mimiek, aan haar lichaamshouding of aan andere kleine details die me haar gemoedstoestand zouden verraden. Nu hoor ik enkel haar zakelijke stem die niet bijster enthousiast klinkt. Op de vraag of iedereen aanwezig is komt uiteraard geen antwoord omdat diegenen die niet in deze sessie zijn ingelogd geen antwoord kunnen geven. Ik ga even uit beeld, rol uitgebreid met mijn ogen en erger me voor de eerste keer.
“Ik ben er”, kreunt een collega op de achtergrond waarop een resem andere collega’s, “ik ben er ook”, knorren. Omdat hij als laatste het woord had, verschijnt op mijn scherm een onscherp beeld van een mannelijk silhouet die met zijn rug naar het raam zit. De zonnestralen die over zijn schouder meekijken, schijnen recht in de camera van zijn laptop waardoor ik niet met zekerheid uitmaken wie het is. Ik twijfel even om mijn zonnebril op te zetten maar zie daar om voor de hand liggende redenen vanaf. Ik wil namelijk mijn collega’s niet opzadelen met het vermoeden dat ik door huiselijk geweld van mijn partner slachtoffer ben geworden van een blauw oog. Door de felle lichtinval op het scherm kan ik niet uitsluiten of het donkere silhouet praat, wakker is of gewoon een vroeg middagdutje doet. Enkel door de zware adem waarmee hij in mijn oren hijgt, krijg ik zekerheid dat hij nog ademt. Een laatkomer floept binnen en zegt “goedemorgen” waardoor iedereen in een kakafonie, elkaar voor de vijftiende keer met dezelfde “goedemorgen” begroet. Mijn tenen beginnen te krullen.
Collega x (haar naam doet er niet toe) neemt het woord. De vrouw in kwestie zit zo dicht aan het scherm gekluisterd dat ik oog in oog kom te staan met twee reusachtige neusgaten. De neusvleugels staan zo ver af van het neustussenschot waardoor haar neusgaten zo groot worden dat het lijkt alsof ik in een spelletje online minigolf beland ben. Met open mond staar ik gebiologeerd naar de twee kraters die me aangapen waardoor ik me nauwelijks kan concentreren op de inhoud van haar betoog. In het linkse neusgat tel ik vier zwarte neusharen en in het rechtse zit nog een harde keutel die in de laatste niesbui niet is weg geproest. Een andere collega die haar beleefd maar veel te enthousiast onderbreekt, praat zoals we dat van haar gewend zijn, namelijk met heel het lichaam. Met veel te veel gebaren maar vooral met een veel te diepe verticale glimlach staat ze, gehuld in een topje dat geen ruimte voor verbeelding laat, zo hard te permitteren dat haar twee dikke vrienden scherm breed meedeinen op hetzelfde ritme van haar getetter.
Mijn mannelijke collega die haar heel even onderbrak, is overtuigd dat onverzorgd hetzelfde betekent als naturel en kan nu helemaal niet meer verbergen dat hij er met zijn zeemansstoppels en zijn just-out-of-bedlook nog onuitgeslapener bijloopt dan wanneer hij zich normaal op het werk in zijn babybillengezicht vertoont. De vergadering kabbelt rustig verder. In afwachting van skypegedragsregels heb ik wijselijk mijn camera afgezet en ben ik geswitched naar mute zodat ik zonder schroom en ongestoord verder aan mijn ballen kan krabben en in mijn neus kan koteren, zonder dat ik daar mijn lieftallige collega’s deelgenoot van hoef te maken. Online vergaderen, haal er uit wat erin zit!